Diaconaat: een literatuurbericht 2006-2009 - Herman Noordegraaf
Dit literatuurbericht over diaconaat is een vervolg op eerdere overzichten, die verschenen in Praktische Theologie 2003/4 en 2006/4. Dit bericht bevat uitgaven op het terrein van het diaconaat vanaf 2006 tot in de eerste helft van 2009 (met enige uitlopers). De publicaties betreffen het diaconaat, dat wil zeggen dat zij betrekking hebben op de inzet van kerken en daarmee verbonden groepen en organisaties ter bestrijding van materiële en sociale noden. Hier wordt het protestantse woord, het diaconaat aangehouden (rooms-katholiek: de diaconie).
We gaan allereerst in op de reflecties op diaconaat zoals die aan de orde komen in de diaconiewetenschap en theologie en meer specifiek in de sociale tradities van kerken en oecumene. Daarna stellen we de context-analyse van globalisering en de herziening van de verzorgingsstaat en de bezinning die dit opriep aan de orde en vervolgens de rol van kerken en diaconaat in het publieke domein. Daarna komt de diaconale praktijk in al haar variëteit aan de orde, waarna er een paragraaf volgt over de ontwikkelingen in de professionele ondersteuning van het diaconale werk. Het geheel wordt afgesloten met paragrafen over geschiedenis, diaconaat in oecumene en kerk en varia. Het veld is dus heel breed, maar dat kan ook niet anders met een zo'n veel omvattende kerkelijke praktijk als het diaconaat.
Diaconiewetenschap
De diaconiewetenschap is de wetenschap die het diaconale denken en handelen bestudeert. Vaak wordt zij ondergebracht bij de praktische theologie, maar wij moeten daarbij onderkennen dat de diaconiewetenschap zich uitstrekt over de volle breedte van de theologie, waaronder naast de praktisch theologische vakken, ook de systematische en de historische vakken en de bijbelwetenschappen. Voorts zijn natuurlijk de sociale wetenschappen van belang. In Duitsland en de Scandinavische landen omvat het diaconaat ook de instellingen voor zorg en welzijn, omdat deze meer dan in Nederland thans het geval is met kerken verbonden zijn. In Duitsland spreekt men van de 'Zweitstruktur' van het diaconaat, het instituutsdiaconaat en het gemeente diaconaat.
Het Diakoniewissenschaftliches Institut in Heidelberg (DWI) speelt een belangrijke rol in de studie van de diaconiewetenschap. Daarover berichtte ik in het vorige literatuurbericht (Praktische Theologie 2006/4) vanwege het vijftigjarig jubileum in 2004. Illustere namen die verbonden zijn met dit instituut zijn die van de directeuren Herbert Krimm, Paul Philippi en Theodor Strohm. Inmiddels is ook een indrukwekkende publicatiereeks opgebouwd (zie voor informatie: dwi.uni-heidelberg.de). Sinds 2001 was Heinz Schmidt directeur van het DWI. In 2009 ging hij met pensioen. Schmidt was van oorsprong geen diaconiewetenschapper, maar godsdienstpedagoog. Die invalshoek heeft hij vruchtbaar gemaakt voor de diaconiewetenschap door vooral over 'diaconaal leren' te publiceren – een belangrijk thema, omdat diaconaat te maken heeft met het werken aan bewustwording, waarnemen van nood en het ontwikkelen van een houding naar armen en andere mensen in nood waarin hun waardigheid erkend wordt. Daarom is het liber amicorum dat Schmidt aangeboden kreeg bij zijn pensionering gewijd aan Diakonie und Bildung.[i] De bundel bevat een breed spectrum aan bijdragen vanuit theologie en godsdienstpedagogie die toegespitst zijn op het diaconale leren in kerk, op school en op specifieke handelingsvelden zoals onder meer ouderenzorg, verpleging van zieken en de integratie van mensen met verstandelijke beperkingen op school.
In 2009 werd Johannes Eurich de opvolger van Schmidt als directeur van het DWI. Hij is een deskundige op het terrein van diaconaat en mensen met beperkingen, zoals onder meer blijkt uit zijn Habilitationsschrift: Gerechtigkeit für Menschen mit Behinderung.[ii] Het is een fundamenteel werk waarin Eurich de vraag behandelt of de opvatting van gerechtigheid die we in de liberale ethiek vinden, in het bijzonder bij John Rawls, het mogelijk maakt voor mensen met een beperking een menswaardig te leiden. Eurich toont aan dat Rawls' theorie tekort schiet als het gaat om mensen met beperkingen en in het bijzonder mensen met zware beperkingen. Op grond van bijbels-antropologische inzichten komt Eurich tot een bepaling van de menselijke waardigheid waarbij mensen met verstandelijke beperkingen als persoon met recht op deelname aan de samenleving naar hun mogelijkheden erkend worden. Hij ontwikkelt op grond daarvan concrete sociaal-politieke voorstellen. Ondanks de gecompliceerdheid van het behandelde thema is de argumentatie helder en blijven de behoeften van mensen met een beperking herkenbaar als rode draad. Zijn studie getuigt van een interdisciplinaire aanpak waarin filosofie, theologie, ethiek en sociale politieke inzichten verwerkt zijn.
In Nederland is er nooit een diaconaal-wetenschappelijk instituut geweest, al werd in bijvoorbeeld de Nederlandse Hervormde Kerk in de jaren vijftig en ook daarna de wenselijkheid daarvan uitgesproken in landelijke diaconale organen. Het ontbreken daarvan is opvallend, omdat diaconaat toch tot de kernfuncties van de kerk behoort. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat de kerkelijk-theologische opleiding een predikantenopleiding is en diaconaat niet tot de taken behoort waartoe predikanten in het bijzonder geroepen zijn. Hoe het ook zij, het was dan ook een doorbraak dat in 2007 aan de Protestantse Theologische Universiteit vestiging Leiden een bijzondere leerstoel voor diaconaat gevestigd kon worden dankzij de Stichting Rotterdam, die veel diaconaal werk subsidieert. Op 25 april 2008 hield de bekleder van de leerstoel, Herman Noordegraaf zijn oratie, waarin hij de contouren schetste van de diaconiewetenschap.[iii] Noordegraaf pleitte voor de ontwikkeling van bijbels-theologisch gefundeerde fundamentele gezichtspunten, die steeds in specifieke contexten geïnterpreteerd, doordacht en uitgewerkt moeten worden. Zulke concepten zijn bijvoorbeeld de waardigheid van de mens, de voorrangsoptie voor de armen en de universele bestemming van de aardse goederen. Als voorbeeld werkte Noordegraaf de notie van de waardigheid van de mens uit en de betekenis daarvan voor de diaconale praktijk.
Diaconiewetenschap behoeft de reflectie op diaconale praktijken vanuit kerken in onderscheiden contexten om zo in een gezamenlijk leerproces de vragen en ervaringen en de reflectie daarop te verdiepen. Een voorbeeld van een daarop gerichte ontmoeting vormde de conferentie die de Protestantse Kerk in Nederland organiseerde in het kader van haar contacten met theologische opleidingen in Midden- en Oost-Europa over Diaconia: concepts, profiles and practice. Deze vond in 2005 plaats in Roemenië met vertegenwoordigers van verschillende kerken, kerkelijke organisaties, universiteiten en seminaries. De daar gehouden referaten door vertegenwoordigers uit Nederland, Tsjechië en Roemenië werden opgenomen in de bundel Faces of Diaconia.[iv] Ze bevatten zowel theologische reflecties als analyses van diaconaal werk.
In het kader van de diaconiewetenschap moet nog een belangrijk initiatief vermeld worden: een groep van diaconiewetenschappers uit Scandinavië, Duitsland en Nederland is er na enige jaren van voorbereiding in geslaagd om een internationaal diaconiewetenschappelijk tijdschrift te realiseren: Diaconia. Journal for the Study of Christian Social Practice, dat door Vandenhoeck & Ruprecht wordt uitgegeven. Er zullen twee delen per jaar verschijnen, de eerste in 2010.
Theologie
In mijn vorige literatuurbericht vermeldde ik de zogeheten 'Collins-discussie'.[v] Deze is genoemd naar de Australische Nieuwtestamenticus John N. Collins. Deze kwam in zijn studie Diakonia. Reinterpreting the Ancient Sources (1990) op grond van een uitgebreid semantisch onderzoek tot de conclusie dat de gangbare verbinding van de diakonia-woordengroep met 'nederige dienst' niet houdbaar was. Diakonia heeft betrekking op een mandaat en missie en daarmee op een gevolmachtigde, die namens een opdrachtgever een bericht of boodschap overbrengt aan geadresseerden. Dat is iets anders dan 'nederige dienst'! De gevolmachtigde staat in een relatie tussen opdrachtgever en adressant. Hij heeft daarbij vaak een bemiddelingsfunctie en is daarmee een 'go-between'. Collins is niet de eerste die deze kwestie aan de orde stelde, maar hij heeft dit wel het meest uitgebreid en met een zekere hardnekkigheid gedaan. De discussie is sinds het vorige literatuurbericht voortgezet, vooral in de Scandinavische landen en Duitsland. De belangrijkste bijdrage is het proefschrift van Anni Hentschel over Diakonia im Neuen Testament.[vi] Zij onderzoekt de diakonia-woordgroep in het Nieuwe Testament, vooral bij Paulus en bij Lucas (Lucasevangelie en Handelingen). Ook zij komt tot de conclusie dat het vooral gaat om een opdracht, die de gevolmachtigde in een relatie zet tussen opdrachtgever en geadresseerde, die hiërarchisch gestructureerd is en die vaak een bemiddelingsfunctie betreft waarbij een zaak of een boodschap overgebracht moet worden. Er lijkt inderdaad een consensus te ontstaan dat diakonia niet met 'nederige dienst' kan worden weergegeven. Daarmee is niet gezegd dat de kerkelijke inzet voor armen en andere noodlijdenden niet tot de taak van de kerk zou behoren, maar dat deze niet gefundeerd kan worden op deze woordgroep. Dat betekent een aardverschuiving, omdat vrijwel alle diaconale literatuur in de twintigste eeuw, ook in Nederland, dat wel deed. Een praktische moeilijkheid is dat het woord diakonia als aanduiding van de sociale taak van de kerken in een aantal kerken sterk ingeburgerd is en dus niet zomaar door een ander woord kan worden vervangen. Hentschel meent dat het in de Rooms-Katholieke Kerk gebruikte woord 'caritas' beter aangeeft waar het omgaat in de sociale dienst van de kerk dan het woord diaconaat.
Ik noem nog enige studies uit het brede veld van de theologie die van belang zijn voor het diaconaat. De oudtestamenticus Ansgar Moenikes schreef een exegetische studie met aandacht voor de sociale context over de oudtestamentische geboden tot liefde (Deuteronomium 6: 5 en Leviticus 19: 18).[vii] Deze nemen een sleutelpositie in de Tora in en vormen het kader voor alle andere geboden. Zij zijn ook de kern van de geboden voor Jezus en hangen nauw samen met het streven naar een sociaal egalitaire samenleving en het beperken van machtconcentraties bij de koning.
Een bijdrage vanuit de theologische ethiek geeft de hoogleraar ethiek en andere systematische vakken aan de (Christelijke Gereformeerde) Theologische Universiteit Apeldoorn Gerard den Hertog, die ook enige jaren diaconaat doceerde. In zijn Passie van de hoop snijdt Den Hertog het ook voor het diaconaat relevant thema aan van de verhouding tussen eschatologie en ethiek.[viii] Enerzijds keert Den Hertog zich tegen een directe en eenzijdige verbinding van de verwachting van het Koninkrijk van God met bepaalde sociaal-politieke programma's, anderzijds wil hij geen eschatologie die los staat van de aardse werkelijkheid. Deze verwachting biedt een perspectief boven, zoals hij het uitdrukt, utopische verbetenheid en cynisch realisme uit. Doordat we mogen leven uit de Geest worden we in het 'voorlaatste' gevoed door de hoop. In dat leven uit de Geest gaat het om de heiliging van de Naam. Den Hertog verheldert de verhouding tussen ethiek en eschatologie onder meer door in te gaan op de politieke ethiek van Barth en Bonhoeffer.
Den Hertog leverde vanuit het gereformeerd protestantisme een eigen bijdrage. Een andere invalshoek vinden we bij de rooms-katholieke theoloog met een sterk oecumenische oriëntatie, Anton Houtepen. Hij schreef een fundamenteel theologisch werk: Uit aarde, naar Gods beeld.[ix] Daarin ontwikkelt hij een theologische antropologie vanuit een herbezinning op de joodse en christelijke traditie over de mens als beeld van God, als begenadigde die mag leven in de gunst van God en als geroepene die gevraagd wordt te leven naar de criteria van het rijk van God. In dit breed opgezette boek werkt Houtepen de betekenis hiervan uit op het terrein van de menselijke vrijheid, de arbeid, de seksualiteit, de politiek, hoop en verlangen. Doordat geloof en samenleving voor Houtepen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is deze studie ook relevant voor het diaconaat, omdat hij geloofsinzichten ontwikkelt die relevant zijn voor het diaconale handelen en de betekenis van bijbels antropologische inzichten op genoemde terreinen demonstreert.
Belangrijke impulsen voor het diaconaat gaan ook uit van het werk van de rooms-katholieke theoloog Erik Borgman, hoogleraar theologie van de religie aan de Universiteit van Tilburg. Zijn boek Metamorfosen. Over religie en moderne cultuur (2006, derde druk 2008) trok veel aandacht. Borgman gaat op zoek naar de religie die in de huidige moderne cultuur te vinden is om deze theologisch te kunnen doordenken. De vraag wat de door hem ontvouwde gedachtengang al dan niet voor het diaconaat betekent, vinden we in de bundel Metamorfosen van religie en het diaconaat.[x] Belangrijk daarbij is dat Borgman diaconaat niet allereerst ziet als een handelen vanuit een gelovige opdracht of inspiratie, maar een verkondiging van Gods heil, een gelovig handelen vanuit een visie op wat menselijk heil is (gemeenschap en solidariteit). De vraag die Borgman stelt naar diaconaat niet als een handelen als consequentie van geloof, maar als concrete gestalte van gelovig handelen en kerk-zijn werd voorgelegd aan diverse theologen die betrokken zijn bij diaconaat. Hun reacties zijn met een 'Afsluitend nawoord' van Borgman en een uitvoerige samenvatting van zijn boek Metamorfosen in deze bundel opgenomen.
Sociale tradities
Er zijn in het christendom van de moderne tijd verschillende sociale tradities te onderscheiden die ieder op hun eigen wijze perspectieven ontwikkeld hebben op de moderne economie en de daaraan gerelateerde sociaal-economische vragen. Te noemen zijn voor West-Europa de rooms-katholieke sociale leer, het protestants-christelijk sociaal denken, de sociale ethiek in de internationale oecumene en het christen-socialisme.
In 2004 publiceerde de Pontifical Council for Justice and Peace van het Vaticaan het Compendium van de Sociale Leer van de Kerk. [xi] In 525 bladzijden, met 331 bladzijden hoofdtekst, in 583 paragrafen, met een uitgebreide verwijzing naar de bronnen in 1232 noten en een register van bijna 200 bladzijden vindt men hier een overzicht van de rooms-katholieke sociale leer in haar algemene beginselen en in haar relatie met deelgebieden van gezin, werk, economie, politiek, internationale gemeenschap, milieu en vrede. In de bundel Katholieken aan een tweesprong wordt nader op dit Compendium ingegaan.[xii] Vooral de bijdrage van Jan Hulshof daarin is van belang door zijn positionering van het Compendium in het geheel van de rooms-katholieke sociale leer en door er de kernpunten uit te halen. Daarbij maakt hij ook kritische opmerkingen. Het Compendium geeft een eenzijdig Romeins perspectief weer. Voorts is onder paus Paulus II het begrip sociale leer weer meer naar voren gekomen, terwijl zijn voorgangers Johannes XXIII en Paulus VI terughoudend waren in het gebruik daarvan. De term kan immers duiden op een doctrine met eeuwig geldende en universele principes ter oplossing van concrete sociale problemen. Het gevaar is dan dat er onvoldoende recht wordt gedaan aan praktische ervaringen (deductieve versus inductieve benadering). Dat alles neemt niet weg dat het Compendium een belangrijk boekwerk is voor een ieder die wil nadenken over de ordening van de samenleving en over beleid. Een nadeel van de benadering van het Compendium is, zo voeg ik toe, dat onvoldoende de breuken en verschuivingen in dit denken naar voren komen alsmede de kritische reflectie op deze traditie die ook elementen van anti-bevrijding in zich droeg.
Veel van het rooms-katholieke sociale denken en van het Compendium is terug te vinden in de bundel Christelijk Sociaal Denken.[xiii] De titel is aanvechtbaar omdat niet de breedte van de christelijk-sociale tradities aan de orde komt, maar de katholieke sociale leer. Een interessante uitzondering vormt de bijdrage over het document Grondslagen van het sociale concept van de Russisch-Orthodoxe Kerk. De bijdragen bewegen zich voor het grootste deel op fundamenteel niveau, waardoor de relevantie voor concrete vraagstukken weinig uit de verf komt. De vraag is ook of de sterke positieve waardering van het maatschappelijk middenveld niet verfijnd moet worden door te vragen aan welke voorwaarden dit moet voldoen wil het positief functioneren. Bovendien wordt vooral de staat als een bedreiging gezien en niet de alles doordringende markt en het marktdenken.
Een belangrijke rol in de sociale tak van de oecumene heeft de econoom H.M. De Lange (1919-2001) gespeeld. Hij was meer dan veertig jaar lang zeer actief in de nationale en internationale oecumene. De theologe Greetje Witte-Rang wijdde aan zijn leven en werken haar proefschrift dat de De Lange typerende titel kreeg Geen recht de moed te verliezen.[xiv] Mede omdat de auteur uitvoerig de politieke en oecumenische context schildert en vanwege de lange bibliografie is het een omvangrijk werk geworden van ruim 650 pagina's. Wie meer wil weten van de gedachtevorming in kerken en oecumene na de Tweede Wereldoorlog over tal van sociale kwesties en hun inzet dienaangaande kan in dit boek zeer veel vinden.
Context-analyse: globalisering en herziening van de verzorgingsstaat
Diaconaat kan niet zonder context-analyse, omdat het altijd vorm krijgt in specifieke contexten. Analyse van de noden en zicht op de oorzaken daarvan is noodzakelijk om een bijdrage te kunnen leveren aan de bestrijding en het verlichten van noden. Deze context is steeds meer wereldwijd geworden gezien de samenhangen op dat niveau. Zo heeft de globalisering mede het beleid van nationale overheden en bedrijven beïnvloed, al zijn er variaties in de wijze waarop de reacties verwerkt worden. Was tot in de jaren zeventig de gedachte overheersend dat markten ingekaderd moesten worden door overheidsinterventie (de gemengde markteconomie) om sociaal aanvaardbaar te zijn, nu werd in de Reaganomics en het Thatcherisme de markt als oplossing gezien en de overheid als een probleem. Het was voor kerken niet eenvoudig om het verbreken van de naoorlogse consensus die ten grondslag lag aan de verzorgingsstaat en de structurele veranderingen die optraden in economie en samenleving onder meer onder invloed van de globalisering te verwerken in hun denken en opstelling ten opzichte van sociaal-economische vragen. Gemeenschappelijk in hun reacties is dat zij pleitbezorgers van de armen werden. Brown en Ballard laten dit zien in de verzameling documenten van de kerken in Groot-Brittannië die zij opnamen in hun boek The Church and Economic Life en die door hun inleidingen steeds in de historische context worden geplaatst.[xv] De bronnen hebben zij opgespoord door gesprekken met sleutelfiguren te voeren, kerkelijke centra op het terrein van kerk en samenleving te bezoeken en door archieven, bibliotheken en collecties te raadplegen. Daardoor bevat het boek materiaal dat anders moeilijk voorhanden zou zijn. Alleen daarom al heeft het een belangrijke waarde. Het doet verlangen naar een dergelijk boek voor Nederland!
Binnen kerk en oecumene krijgt de globalisering de nodige aandacht. Enige hedendaagse kerkelijke en oecumenische documenten veroordelen de huidige globalisering vanwege de vergaande negatieve gevolgen voor armen en het milieu. Zowel de Accra-verklaring van de World Alliance of Reformed Churches (WARC) (2004), die de wijze waarop de globalisering zich volstrekt scherp veroordeelde, het document AGAPE Call – for love and action (Alternative Globalisation Adressing People and Earth), dat de Wereldraad van Kerken aanvaardde op de Assemblee van Porto Alegre (2006) en de encycliek van paus Benedictus XVI Caritas in veritate zijn alle te zien als kritiek op de neo-liberale vorm waarin globalisering zich voltrekt. Zij bevatten tevens gedachten over bijsturing, inkadering en alternatieven en voorstellen tot handelen om deze te realiseren.
Enige boeken die van belang zijn voor het hedendaagse debat in kerk en oecumene over globalisering zijn die van John Atherton, Bob Goudzwaard en Johan Graafland.[xvi]
De theoloog John Atherton was medewerker van de William Temple Foundation, een studiecentrum voor urban en industrial mission, en heeft verschillende publicaties op zijn naam staan op het snijvlak van theologie en economie en de publieke verantwoordelijkheid van kerk en theologie. Daarbij wil hij door in kritische dialoog te gaan met economen enerzijds recht doen aan hun inzichten anderzijds de economische wetenschap en het beleid meer richten op de vraagstukken van armoede en duurzaamheid. Het nastreven van gerechtigheid is immers een centraal onderdeel van het christelijk geloof. Atherton wil echter gemakkelijke uitspraken vanuit het geloof over de economie voorkomen en daarom ook uitdrukkelijk recht doen aan de positieve kanten van de markteconomie. Bovendien is een interfaith-benadering nodig. Zo zal van binnenuit door het kapitalisme heen werkbare alternatieven uitgewerkt moeten worden. Als vrucht van consultaties waaraan theologen en economen deelnamen, met verschillende kerkelijke achtergronden en ook verschillende ethische denkrichtingen, ontstond de bundel Through the Eye of a Needle.[xvii]
Atherton schreef in vervolg hierop het omvangrijke en veel omvattende Transfiguring Capialism.[xviii] Hij gaat uitgebreid in op de interacties tussen politiek en economie in moderne 'empires' (staten waarin politieke en economische macht en culturele overheersing samenklonteren). Dit spitst hij toe op het kapitalisme en de hedendaagse globalisering. Voorts behandelt hij de hernieuwde aandacht voor religie en de betekenis van allerlei religieuze initiatieven ter bevordering van sociale samenhang. Ten slotte formuleert hij een agenda voor de bijdrage van de religie aan de verandering van het kapitalisme door in het publieke domein een inbreng te leveren vanuit een theologische antropologie, de 'interfaith sociale ethiek' en een visie op de common good. Vanuit de theologie kan zo een constructieve bijdrage geleverd worden, die overlappingen kan vertonen met bijdragen vanuit andere visies. Een voorbeeld is het formuleren van een visie op geluk. De bijbelse visie op geluk is dat dit meer omvat dan materiële behoeftenbevrediging. Empirisch onderzoek laat zien dat boven een bepaald niveau van materiële welvaart het geluk niet meer toeneemt en zelfs afneemt bij stijging van de materiële welvaart. Dat is een aanknopingspunt om de neo-klassieke economie te herzien en een ander perspectief te ontwikkelen dan in het nutsbegrip besloten ligt. Bijbelse visies kunnen zo in hun overlapping met gegevens die empirisch onderzoek levert het dominante paradigma in de economie openbreken.
Een radicaler geluid laat Bob Goudzwaard horen. Deze emeritus hoogleraar economie aan de VU (Amsterdam), die actief betrokken is in internationale oecumenische discussies over globalisering, verwierf bekendheid door zijn pleidooi voor een 'economie van het genoeg': er moet genoeg komen voor de armen, terwijl om ruimte te maken voor de daarvoor benodigde economische groei binnen de grenzen die het milieu stelt, het beslag op het milieu door de materiële consumptie van rijken en middenklassers teruggedrongen moet worden. Deze gedachten vinden we terug in zijn samen met Canadese en Amerikaanse geestverwanten geschreven boek Wegen van hoop in tijden van crisis, dat van een voorwoord van aartsbisschop Desmon Tutu is voorzien.[xix] Typerend voor de aanpak van Goudzwaard is een combinatie van een fundamentele analyse van de vraagstukken met het bieden van vele gegevens om de noodzaak van een koersverandering te onderstrepen. De oplossing van grote vraagstukken als wereldwijde armoede, milieuvernietiging en onveiligheid wordt zijns inziens belemmerd door een gemeenschappelijke blikvernauwing: de oplossing van genoemde problemen wordt gezocht in het streven naar economische en technologische vooruitgang, dat wil onder meer zeggen economische groei en technologische ontwikkeling. Het vertrouwen hierop belet ons om te zien dat deze tekort schieten om de problemen op te lossen en deze in tegendeel soms verergeren en het verhindert ons ook om alternatieven te zien en ontwikkelen. Op grond van de aan het christelijk geloof ontleende notie van de hoop komen Goudzwaard en de zijnen tot het schilderen van een perspectief en van concrete maatregelen die daarin passen.
De econoom/theoloog Johan Graafland, hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Universiteit van Tilburg schreef eveneens een veelomvattende studie, die een soortgelijke titel kreeg als de bundel die Atherton redigeerde: Het oog van de naald.[xx] Het is een erudiete studie waarin de auteur zichzelf als doel heeft gesteld om een bijdrage te leveren aan de christelijke reflectie op de markteconomie. Graafland beoordeelt de marktwerking vanuit het perspectief van welvaart en geluk, rechtvaardigheid en christelijke deugden, die hij op hun beurt beziet vanuit bijbelse gegevens. Hij wijst op de kracht van de markt tot het verhogen van productie en consumptie en op de beperkingen van de markt. Deze maken het noodzakelijk om deze te corrigeren en aan te vullen als het gaat om armoede en milieu. Terecht stelt hij dat er vanuit de bijbel geen blauwdruk is af te leiden voor een economisch systeem en beleid. Daarbij zal er altijd sprake zijn van afwegingen. Graafland verheldert aan de hand van drie casussen – de vlaktaks, ontwikkelingshulp en persoonlijk rentmeesterschap – hoe zo'n afwegingsproces eruit kan zien. Bij deze belangrijke christelijke ethische studie, die toch al omvattend is, mis ik de historisch sociologische dimensie die duidelijk kan maken dat de moderniteit het kader vormt voor de hedendaagse economie. Daaruit vloeien bepaalde vooronderstellingen in die economie en ook de economische theorie voort, die kritische reflectie behoeven, zoals het schaarste begrip, de nadruk op productie- en consumptiegroei, instrumentele rationaliteit en dergelijke. Voorts: Graafland heeft duidelijk oog voor de problemen van armoede en milieudegradatie en komt vanuit het door hem geformuleerde christelijke perspectief tot de conclusie dat bestrijding van armoede prioriteit heeft boven de stijging van de welvaart in het Westen. Hadden gezien de ernst van de situatie zijn voorstellen niet ingrijpender moeten zijn?
Een boek van andere aard, maar wel gerelateerd aan het vraagstuk van de wereldarmoede, is van de hand van Jaap van der Windt, predikant in de hervormde gemeente Pijnacker en Delfgauw: Niet meer dan eerlijk.[xxi] Het is een pleidooi voor een bewuste levensstijl. Alleen zo kan recht gedaan worden aan de nood van armen en de bijbelse gegevens over arm en rijk. Deze laatste worden gepresenteerd in de vorm van een dagelijks te lezen bijbelgedeelte met toelichting. Daarbij vinden we ook suggesties voor de ondersteuning van zo'n levensstijl door de geloofsgemeenschap.
Globalisering vormt een belangrijke impuls tot een herziening van de verzorgingsstaat, die nu eigenlijk al vanaf de jaren tachtig plaatsvindt en via het cumulatieve proces van herzieningen tot een vergaande herziening van de traditionele verzorgingsstaat heeft geleid. Om enige steekwoorden te geven: activering (bovenal naar betaalde arbeid), soberder (verlaging van uitkeringen, beperking van de duur van de uitkering, achterwege laten gedurende vele jaren van de koppeling van het sociaal minimum aan de loonontwikkeling), strenger (meer eisen aan uitkeringsgerechtigden en bemoeilijking van de toegang tot de sociale zekerheid) en meer marktwerking. Dit heeft mede geleid tot het probleem van 'nieuwe armoede' in een rijke samenleving (zie onder meer daarover). Het heeft ook geleid tot de vraag hoe in de publieke dienstverlening de introductie van meer marktwerking zich verhoudt tot bredere waarden en doelstellingen als het algemeen belang en de kwaliteit van het menselijk samenleven. Deze vraag wordt behandeld in de bundel Marktwerking versus solidariteit? van het Thijmgenootschap.[xxii] Onder andere komt aan de orde de marktwerking op het terrein van zorg, sociale zekerheid, de volkshuisvesting en de media. Een eenduidig antwoord op de vraag of meer marktwerking positief uitwerkt, is niet te geven. Duidelijk wordt dat het om een complex gebeuren gaat waarbij nauwkeurig benoemd moet worden wat marktwerking in de concrete casus inhoudt. Ook wordt duidelijk dat vanuit de katholieke sociale leer voorzichtigheid geboden is en kritisch bezien moet worden of bepaalde vormen van marktwerking het bonum commune kunnen ondersteunen.
In Duitsland speelt binnen het diaconaat sterk de vraag hoe meer marktwerking in de sociale zorg zich verhoudt tot de visie op zorg die kerkelijke zorginstellingen hebben. In de aan deze thematiek gewijde bundel Im Dienst der Menschenwürde lezen we daarover de volgende aanduiding:
'Kirchlich-diakonische Arbeit gerät zunehmend unter Veränderungsdruck: Neben sinngebenden Motiven der Mitarbeitenden und enger Bindung der Arbeit an Glauben und christliche Überzeugung ist der geschützte nationale Rahmen der freien Wohlfahrtspflege brüchig geworden. Bestimmte Arbeitsfelder sind – europapolitisch gefordert und ordnungspolitisch gewollt – dem Markten geöffnet worden. Andere Arbeitsfelder ohne marktfähige Angebote werden für neue Anbieter geöffnet, und die Finanzierung und die Planbarkeit der Aufgabenwahrnehmung werden für die jeweiligen bisherigen Betreiber unsicherer.'[xxiii]
Gezocht wordt naar vormen van management waarin men de eigen identiteit en doelstelling kan verbinden met meer marktgericht functioneren. Duidelijk is dat men de eigen 'Leitbilder' goed voor ogen moet hebben en dat deze op de onderscheiden niveaus van de organisatie moeten doorwerken. Dan kan de eigen kwaliteit juist een sterk punt in de concurrentie worden.
Kerken en diaconaat in het publieke domein
Diaconaat omvat het omzien naar elkaar in de geloofsgemeenschap en de inzet in het publieke domein voor mensen in nood. Hoe religie en kerk gezien worden, raakt dan ook het diaconaat en zijn mogelijkheden om in het publieke domein te functioneren. De laatste jaren lijkt er meer ruimte gekomen voor de positieve rol die kerken en kerkleden daarin vervullen. Daar liggen onder meer de volgende factoren aan ten grondslag:
- Hardnekkige sociale vraagstukken (noodzaak van sociaal beleid en het nastreven van sociale cohesie). Kerken zijn organisaties die bij kunnen dragen aan het oplossen van deze vraagstukken.
- Een veranderende visie op de rol van de overheid: deze moet meer interactief met 'de samenleving' functioneren. Hiermee gaat gepaard een herwaardering van het zogeheten maatschappelijk middenveld.
- De herziening van de welfare state, dat wil zeggen herverdeling van verantwoordelijkheden:
- meer naar de markt;
- meer naar het individu en zijn/haar sociale netwerken (eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid);
- inschakeling maatschappelijk middenveld.
- 'Terugkeer van de religie' in het publieke domein, in ieder geval meer aandacht voor de rol van religie in het publieke domein. Voor een deel is deze negatief (extremisme), naar kerken toe is deze in het algemeen niet negatief of juist positief. Bij dit laatste moet vooral het rapport Geloven in het publieke domein van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid genoemd worden, dat veel aandacht kreeg.[xxiv] Dit wees op de ontoereikendheid van de secularisatiethese en liet zien hoezeer kerken en religie in het publieke domein aanwezig zijn.
De aandacht voor de positieve rol van zogeheten 'faith based organisations' betreft overigens een internationale trend zoals blijkt uit internationaal vergelijkend onderzoek dat in opdracht van de Europese Commissie in zeven landen en 21 steden plaatsvindt (FACIT – Faith-Based Organisations and Exclusion in European Cities). Een eerste rapport is inmiddels verschenen met bijdragen over België, Duitsland, Spanje, Zweden, Nederland, Turkije en het Verenigd Koninkrijk.[xxv]
Kerken worden gezien als bronnen van 'sociaal kapitaal', netwerken die verbindingen tussen mensen en groepen leggen en vertrouwen genereren. Daarbij is ook van belang dat kerken tot de grootste vrijwilligersorganisaties in de Nederlandse samenleving behoren en dat trouwe kerkleden meer dan evenredig vrijwilligerswerk doen.[xxvi]
Als het gaat om bijdragen vanuit kerk en geloof wordt ook wel gesproken over 'faithful capital'. We vinden deze termen terug in het rapport dat de Church of England in 2006 presenteerde over de situatie in de Britse steden en de rol van kerken dienaangaande: Faithful Cities.[xxvii] Het is een vervolg op het roemruchte rapport Faith in the City uit 1985, waarop de regering-Thatcher sterk afwijzend op reageerde, omdat het rapport de armoede en het verval in oude wijken scherp kritiseerde. Ook nu was er weer een commissie die door middel van consultaties , gesprekken met honderden mensen en het bezoeken van projecten, materiaal verwierf voor haar rapport. Het rapport legt nogal nadruk op de eigen bijdrage die faith communities, niet alleen christelijke maar ook van andere religies, kunnen leveren. Faithful capital kenmerkt zich door een taal van liefde, hoop, oordeel, vergeving, herinnering en gastvijheid. Het krijgt vorm in praktijken waarin de nadruk ligt op relatievorming en gemeenschapsopbouw, in het er zijn bij mensen, langdurig, ook als er geen zicht is op (korte) termijn oplossingen, op verbondenheid met mensen , trouw, volhardend werken aan de basis met en voor mensen, met geduld en geleid door waarden als gerechtigheid (justice), menselijke waardigheid en compassie. Door dit alles hebben kerken ook met moeilijk bereikbare groepen contacten.
Om de betekenis van kerkelijke activiteiten voor de samenleving duidelijk te maken lieten enige kerken en lokale overheden in Nederland onderzoek naar het zogeheten 'maatschappelijk rendement' van kerken verrichten via het bereken van de 'Social Return on Investment'. Daartoe wordt geïnventariseerd welke activiteiten door kerken worden aangeboden die ook door anderen als welzijnswerk, maatschappelijk werk, culturele instellingen en ontwikkelingssamenwerking worden aangeboden. De vraag is dan: hoeveel investeren de kerken hierin in professionele uren, in vrijwillige uren en in additioneel geld (sociale input)? Als de kerken dit werk niet zouden doen en andere organisaties het over zouden moeten doen, wat zou het die gesubsidieerde organisaties en daarmee de overheid c.q. de samenleving dan kosten? Het bedrag dat hieruit volgt, is dan in financiële termen gewaardeerde maatschappelijk rendement van kerken. De stichting Oikos (J. van der Sar) verrichtte als eerste een dergelijk onderzoek in Apeldoorn in 2003, waarna meer rapporten onder meer over Utrecht, Den Haag en Lelystad volgden. Daarbij kwamen ook migrantenkerken in beeld.[xxviii] Het Centre for Studies in World Christianity and Interreligious Relations van de Radbouduniversiteit in Nijmegen deed onderzoek in Rotterdam.[xxix] Overigens is het onderzoek niet onomstreden: naast kritische vragen over technische uitwerkingen op onderdelen wordt de vraag gesteld of de waarde van dit werk zich in geld laat uitdrukken en of kerken door dit te doen niet meegaan in het gelddenken in onze samenleving. Voorts: past het wel voor kerken om te koop te lopen met wat zij doen: laat de linkerhand niet weten wat de rechter doet![xxx] Van belang is mijns inziens om het doel - het zichtbaar maken van de betekenis - steeds voor ogen te houden. Daartoe beoogt het een middel te zijn, niet meer en niet minder.
Dat kerken een veelheid aan gemeenschappen, bewegingen, initiatieven en activiteiten op maatschappelijk terrein hebben, blijkt uit het onderzoeksproject 'Diakonie im Lebensraum des Menschen' dat de Katholiek-Theologische Faculteit van de Universiteit van Münster in opdracht van het Deutschen Caritasverband en de Duitse Bisschoppenconferentie Bereich Pastoral uitvoerde en dat een waardevolle studie opleverde.[xxxi] Daartoe werden 22 projecten onderzocht met behulp van diepteinterviews onder beroepskrachten, vrijwilligers en bewoners en andere mensen uit de doelgroepen. Het boek bevat de rapportage van de bevindingen van het onderzoek steeds per onderzocht project weergegeven volgens een vast stramien. Daaruit blijkt duidelijk de positieve uitwerking van deze projecten of het nu gaat om mensen in armoede, migranten, gezinsondersteuning en nog meer. Ook blijken de kwetsbare kanten, zoals de projectmatige organisatie waardoor de activiteiten aan een termijn gebonden zijn en men steeds weer bezig moet zijn met de mogelijkheden van verlenging en het werven van de financiële middelen daartoe. In de aanbevelingen heb ik gemist hoe zulke projecten zich verhouden tot de herziening van de Sozialstaat in normatieve zin: waar moeten de overheid en andere actoren in de samenleving op aangesproken worden?
Bij de presentie van kerken in het publieke domein komt al snel de vraag naar de verhouding tussen kerk en staat aan de orde. Wie zich daarin wil verdiepen kan heel goed terecht in de publicatie van Sophie van Bijsterveld Overheid en godsdienst.[xxxii]. Zij is als jurist verbonden aan de Universiteit van Tilburg en expert op dit terrein. Zij zet op heldere wijze de achtergronden van het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat uiteen, laat aan de hand van concrete casussen zien welke afwegingen in het geding zijn en toont overtuigend aan dat dit beginsel samenwerking tussen overheid en kerken in het publieke domein, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, niet in de weg staat. Dit past juist in het concept van een interactieve overheid, die beleid maakt en uitvoert in samenspraak met de samenleving. Zij doet daarbij concrete voorstellen over hoe dit vorm kan krijgen. In de handreiking die de Vereniging van Nederlandse Gemeente samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opstelde is eveneens veel praktische informatie te vinden vanuit de gedachte dat contacten mogelijk en zinvol zijn.[xxxiii]
Zojuist was de vraag aan de orde of een overheid op enigerlei wijze contact wil met kerken en kerkelijke organisaties en welke interpretatie zij hanteert van het beginsel van de scheiding van kerk en staat. De vraag kan echter ook vanuit de kerken komen of zij zelf in het publieke domein willen optreden. Daarbij zijn fundamentele ecclesiologische inzichten in het geding die van groot belang zijn voor de keuzes van kerken in deze. Dat kan duidelijk worden aan de hand van twee verschenen politieke theologieën. De hervormde emeritus hoogleraar in de theologie G.D.J. Dingemans komt in zijn boek In vredesnaam tot een open opstelling.[xxxiv] De natuur en de samenleving zijn het speelveld waarop wij aan Gods scheppingsbedoelingen moeten beantwoorden. De 'stem van de Roepende' moedigt ons aan om ons in te zetten voor vernieuwing, herstel en voltooiing van Gods schepping. Mensen kunnen het godsrijk niet verwezenlijken, maar wel stukjes daarvan realiseren. Kerken kunnen in samenwerking met anderen, waaronder aanhangers van andere godsdiensten, bijdragen aan en samenwerken op basis van een mondiaal ethos. Dingemans zet deze visie uiteen in een breed overzicht van de geschiedenis van de democratie.
Stefan Paas, christelijk gereformeerd, redeneert in een eveneens erudiet een diepgravend betoog, vanuit het christelijk eigene en bij hem is meer dan bij Dingemans een antithese te proeven.[xxxv] Hoe is echter in onze pluriforme samenleving toch een vreedzaam samenleven en met het oog daarop eendracht mogelijk? Vanuit deze vraag doordenkt Paas vragen van religie en politiek. Hij wijst daarbij op de waarde van het klassieke doperse model dat de politieke bemoeienis van christenen afwijst. De kerk als nieuwe gemeenschap van het Koninkrijk is een contrastgemeenschap, een kritische cultuur van liefde, vrede en vreugde die haaks staat op de oude bedeling van macht, conflict en geweld. Paas gaat uiteindelijk niet mee met deze visie, maar acht haar wel legitiem. Dat betekent toch een zekere terughoudendheid ten opzichte van betrokkenheid van kerken en christenen in het publieke domein.
Zelf opteer ik voor het model van de 'kritische participatie': vanuit eigen achtergrond deelnemen in het publieke domein en zoeken naar samenwerking met diegenen waarmee overlappingen in streefdoelen zijn te vinden.
Diaconale praktijk
Wmo
Het bovenstaande is al direct relevant met het oog op de vraag of kerken al dan niet zullen deelnemen in de beleidsprocessen rondom de Wmo. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die in 2007 in Nederland werd ingevoerd, legt veel van de verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van zorg en welzijn bij de lokale overheid. Het gaat er volgens deze wet om dat mensen meedoen in de samenleving, waarbij eigen verantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid voor elkaar uitdrukkelijk uitgangspunten zijn. De lokale overheid moet de bevolking en organisaties bij het Wmo-beleid betrekken. Hierbij kan ze ook aan kerken en diaconieën denken. Of zij dit doet en in welke mate hangt mede af van de interpretatie die zij heeft van het principe van de scheiding van kerk en staat (zie boven). Kerken en diaconieën kunnen uiteraard ook zelf vragen om betrokken te worden. Vanuit landelijke kerken is er veel voorlichting gegeven over de Wmo en gestimuleerd dat kerken en diaconieën actief meedoen in de Wmo (kerkenwmo.nl). Deze ontwikkelingen staan nog aan het begin. Hier doen zich belangrijke vragen voor, zoals:
- Willen en kunnen kerken zich presenteren in het lokale publieke domein? Daarbij gaat het om praktische vragen (zoals de beschikbaarheid van vrijwilligers) en ecclesiologische vragen: wat is de rol van de kerk in de samenleving en naar de politiek?
- Wat is de visie op de rol en de taak van de overheid? Wat moeten en kunnen kerken overnemen en waar spreekt zij de overheid op aan?
- Hoe verloopt de betrokkenheid van kerken en diaconieën in de praktijk? Welke problemen en mogelijkheden doen zich daarbij voor?
Het gaat hier om vragen die van groot belang zijn voor het diaconaat die verdere doordenking vergen en empirisch onderzoek naar de praktijk.
Wat betreft dat onderzoek valt te wijzen op diverse publicaties van het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken van de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle. Zij bevestigen het beeld dat de Wmo een heroriëntatie van diaconieën vraagt als het gaat om zorg en welzijn in de lokale samenleving en dat er wat dat betreft nog sprake is van een zoekproces.[xxxvi]
Prijzen
Alvorens in te gaan op specifieke diaconale werkzaamheden wijs ik op het verschijnsel 'diaconale prijzen'. Om er enige te noemen: jaarlijks is er de Ab Harrewijnprijs, de Marga Klompé Stichting had tot voor kort een prijs en ook is er de naar de sociale pionier Alphons Ariëns genoemde 'Ariënsprijs voor Diaconie' in het aartsbisdom Utrecht. Beschrijvingen van projecten die genomineerd zijn, leveren interessante inkijkjes in de diaconale praktijk op. De publicatie Hoe kan ik voor jou een naaste zijn? bevat inspirerende verhalen over 24 genomineerde projecten voor de Ariënsprijs in 2007.[xxxvii]
Werkvelden
Het diaconaat voltrekt zich op vele velden. De hedendaagse sociale kwestie in rijke welvaartssamenlevingen van armoede en sociale uitsluiting is daar één van. De kerkelijke anti-armoedebeweging in Nederland profileert zich vooral via de landelijke werkgroep De Arme Kant van Nederland/EVA, die zich vanaf de jaren tachtig in opdracht van de Raad van Kerken en DISK inzet voor bewustwording en erkenning van het armoedevraagstuk, de ondersteuning van het plaatselijk werk in deze, aan pleitbezorging doet en deelneemt aan het publieke debat (www.armekant-eva.nl). Van de publicaties van de werkgroep noem ik het Dossier Armoede in Nederland 2009 dat veel feitelijke informatie bevat over armoede en armoedebeleid[xxxviii] en die over de positie van jonge vrouwen met een minimuminkomen.[xxxix] Deze laatste publicatie past in de aandacht die de kerkelijke anti-armoedebeweging vanaf haar begin besteed heeft aan de positie van vrouwen en die via EVA (Economie, Vrouwen en Armoede) in de beweging is opgenomen. Een overzicht van de geschiedenis van de arme kant-beweging en van het beleid en het debat over armoede met sociaal-ethische en theologische reflecties is te vinden in de bundel Solidariteit in de polder?[xl]
Het diaconale werk krijgt gestalte in velerlei vormen van materiële en immateriële hulpverlening. Inmiddels is tegen de 80% van lokale kerkelijke organisaties betrokken bij ondersteuning van mensen die financieel in de knel zitten. Deze en andere gegevens over hulpverlening zijn te vinden in het op een enquete gebaseerde onderzoek onder kerkelijke organisaties naar de financiële hulpverlening aan mensen die financieel in de knel zitten. Nadat in 2002 een eerste onderzoek was gepubliceerd, deed Kerk in Actie (onderdeel van het Protestants Dienstencentrum waarin ook het landelijk diaconale werk is ondergebracht) in 2004 onderzoek naar activiteiten van diaconieën in deze, gevolgd door een vervolgonderzoek waarvan de resultaten in 2006 gepubliceerd werden.[xli] In 2007 vond een vervolgonderzoek plaats waaraan nu ook deelnamen de Rooms-Katholieke Kerk, de Vincentiusvereniging, de Oud-Katholieke Kerk, de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Remonstrantse Broederschap.[xlii] De onderzoeken hebben mede tot doel om op grond van gegevens van activiteiten van lokale kerken te signaleren hoe de armoedeproblematiek zich ontwikkelt en welke maatregelen vereist zijn. De onderzoeken zijn dan ook steeds aangeboden aan de verantwoordelijke bewindspersoon van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of diens plaatsvervanger.
Uit de onderzoeken blijkt dat meer dan de helft van de kerkelijke organisaties betrokken is bij een voedselbank, waarvan er sinds de oprichting in 2002 van de eerste voedselbank inmiddels meer dan honderd zijn in Nederland. Bijna de helft van de respondenten gaf aan dat kerkleden/parochianen actief zijn als vrijwilliger en bijna een derde financiële steun geeft. Deze voedselbanken gaven ook aanleiding tot discussies binnen de arme kant beweging: vallen we niet terug tot liefdadigheid? Reden voor de landelijke werkgroep Arme Kant van Nederland/EVA om een conferentie te wijden aan het verschijnsel voedselbank. Deze conferentie legde de basis voor een verklaring waarin duidelijk uitgesproken werd dat voedselbanken enerzijds een noodzaak zijn, anderzijds dat we daar niet aan zouden mogen wennen en dat daarom steun aan de voedselbanken een 'helpen onder protest' zou moeten zijn. Voorts zouden knelpunten die naar voren komen bij de cliënten van de voedselbanken in hun contacten met hulpverleningsinstanties, woningbouwcorporaties, nutsbedrijven enzovoort gesignaleerd moeten worden om zo een oplossing te vinden.[xliii] Een uitgebreid onderzoek naar de voedselbanken werd met subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door de Sociale Alliantie, waarin tal van organisaties op het terrein van armoede (waaronder kerken en de werkgroep Arme Kant van Nederland/EVA) samenwerken. Het onderzoeksverslag is mede gebaseerd op bijeenkomsten en interviews met deelnemers aan de voedselbanken en vrijwilligers.[xliv] Het rapport geeft inzicht in de praktijk van voedselbanken en komt met aanbevelingen die ook in een verder reikend perspectief worden geplaatst door kritische vragen te stellen over productie, distributie en consumptie van voedsel. Dat de discussie over voedselbanken niet alleen in Nederland speelt, blijkt uit de brochure die het Platform Noodhulp Onder Protest in Antwerpen, waaraan ook kerkelijke organisaties deelnemen, uitgaf met verhalen van mensen die gebruik maken van de voedselbank.[xlv]
Praktijkvoorbeelden van armoedebestrijding vanuit het geloof zijn te vinden in het boekje dat rooms-katholieke en protestantse ondersteuningsorganisaties uitgaven samen met de Brabantse Islamitische Raad en waarin ook projecten vanuit en in islamitische kring aan de orde komen.[xlvi] Ook in de islam is immers de zorg voor de arme belangrijk en is het bestrijden van armoede één van de vijf zuilen van de islam.
In 2006 publiceerde de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD) het geschrift Gerechte Teilhabe. Befähigung zu Eigenverantwortung und Solidarität[xlvii], dat werd voorbereid door het adviesorgaan voor sociale vragen van de EKD, de zogeheten 'Kammer für Soziale Ordnung'. Deze bestaat uit wetenschappers (theologen, economen, sociale wetenschappers) en mensen uit het diaconale werk. Dit 'Denkschrift' is een vervolg op het geschrift dat de EKD samen met de Duitse rooms-katholieke Bisschoppenconferentie in 1997 over de toekomst van de Sozialstaat uitbracht: Für eine Zukunft in Solidarität und Gerechtigkeit. Gerechte Teilhabe beschrijft de situatie in Duitsland wat betreft armoede en inkomensverdeling, waarna als sociaal-ethisch criterium de 'voorrangsoptie voor de armen' wordt geformuleerd en bijbels-theologisch beargumenteerd. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in voorstellen voor beleid dat erop gericht zou moeten zijn om mensen te laten participeren in de samenleving en bevat een pleidooi voor een menswaardig bestaansminimum. Ook is een aantal aanbevelingen opgenomen voor het diaconaat en de kerkelijke gemeenten. Kerken met hun middenklassemilieu moeten zich meer open stellen voor armen en zich inzetten voor armoedebestrijding. Deze paragrafen bevatten op zich behartigenswaardige aanbevelingen, maar hadden veel meer gekleurd moeten worden door woorden als 'bondgenootschap', 'optrekken met', kortom ze hadden meer vanuit het perspectief van gelijkwaardigheid en vanuit de vraag wat niet-armen van armen kunnen leren, geschreven moeten zijn. Het geheel is zelfs niet van paternalistische smetten vrij.
De vraag wat kerken kunnen doen tegen armoede en sociale uitsluiting stond centraal op het oecumenisch congres in Heidelberg in 2008, dat het Diakoniewissenschaftliches Institut organiseerde. De gevarieerde bijdragen waarin zowel de rol van kerken en lokale geloofsgemeenschappen aan de orde komt als de beschrijving en analyse van concrete activiteiten, werden opgenomen in de bundel Kirchen gegen Armut und Ausgrenzung.[xlviii]
Zorg voor ouderen is zolang de kerk bestaat onderdeel geweest van haar diaconaat. Ook vandaag aan de dag is er vrijwel geen lokale geloofsgemeenschap te vinden waarin dat niet het geval is. Onderzoek van Noordegraaf in Groningen en Drenthe onder protestantse gemeenten bevestigt dit en laat zien dat er bijvoorbeeld een wijdvertakt netwerk van bezoekwerk is en dat er aandacht is voor mobiliteitszaken, zoals vervoer naar de kerk, dat er ontmoetingsbijeenkomsten zijn, dat er uitstapjes georganiseerd worden en dergelijke. Het valt op dat het netwerk vooral intern kerkelijk is, dat er slechts in een minderheid van de gevallen sprake is van contacten met andere organisaties op het terrein van zorg en welzijn voor ouderen en dat er in de meeste gemeenten geen gericht beleid is.[xlix]
Onder de populatie ouderen voltrekken zich sterke veranderingen: vele mensen worden oud, hebben een behoorlijk inkomen en vermogen en blijven langer gezond. Het beeld van de oudere als iemand met gebreken verdient daarom bijstelling. Dit beeld van de vitale oudere wordt als wensbeeld ook sterk gestimuleerd: de derde leeftijdsfase als tijd van het grote genieten, zoals onder meer wordt uitgedragen door de verzekeringsmaatschappij Zwitserleven. Frits de Lange, hoogleraar ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit vestiging Kampen, bond de strijd aan met dit beeld in een essay waarin hij dit streven als een ondeugdelijk ideaal bestrijdt, dat ook geen recht doet aan het onvermijdelijke verval dat optreedt. Het gaat erom een zinvol leven te ontwikkelen onder de condities van ouderdom.[l] Zijn essay kan men als 'ideologiekritisch' betitelen omdat het heersende beelden, waarden, normen en streefdoelen ter discussie stelt.
In het diaconaat is er ook aandacht voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking. In dat verband wijs ik op het Instituut voor Theologie en Sociale Integratie (ITSI) dat door vijf bij de zorg betrokken organisaties werd opgericht. Dit wil de sociale integratie van mensen met een verstandelijke beperking in de samenleving, in het bijzonder in lokale kerkgemeenschappen, bevorderen (www.itsi.nl). Het doet dit onder meer door het verzorgen van cursussen, het verrichten van onderzoek naar factoren die integratie bevorderen of juist belemmeren en door het verzorgen van publicaties, waaronder toerustingsmateriaal. Projectcoördinator Johan Smit schreef twee handzame publicaties met veel relevante informatie en praktische aanwijzingen.[li] In veel plaatsen ontplooiden geloofsgemeenschappen activiteiten voor mensen met een verstandelijke beperking, bijvoorbeeld met 'aangepaste' kerkdiensten en 'aangepaste' catechese. Mensen woonden in instellingen. Al een aantal jaren is het overheidsbeleid er opgericht om mensen met een verstandelijke beperking als individuele burger in een gewoon huis in de samenleving te doen wonen en hun ondersteuning te bieden om aan het 'gewone' leven deel te nemen (het ondersteuningsparadigma'). Dat alles vraagt van geloofsgemeenschappen een andere grondhouding in hun omgang met mensen met verstandelijke beperkingen, die gekoppeld wordt aan het doen van 'gewone' activiteiten met als doel 'inclusie', ook in de kerk ('inclusieve geloofsgemeenschappen').
Mohammed Ghaly, medewerker van het Leids Instituut Godsdienstwetenschappen, schreef een belangrijk proefschrift over opvattingen over mensen met een handicap in de islam, dat ook vanuit interreligieus perspectief interessant is.[lii] Ghaly laat zien aan de hand van nauwgezette bestudering van islamitische theologische literatuur en jurisprudentie, dat een positieve houding ten opzichte van mensen met een handicap overheerst. De realiteit was en is zeker niet altijd hiermee in overeenstemming. Maar de gegevens uit dit proefschrift kunnen wel bijdragen aan verbetering van de positie van moslims met en handicap.
Ook het bezoeken van gevangenen behoort van oudsher tot het diaconale werk. Jan Eerbeek, hoofdpredikant van het justitiepastoraat, begon zijn langdurige loopbaan in het justitiepastoraat in het Huis van Bewaring in 's-Hertogenbosch en in de jeugdgevangenis Nieuw Vosseveld in Vught. Hij schreef een boek over zijn uitgebreide ervaringen en geeft daarbij een indringend beeld van wat het betekent om gevangene te zijn en van de verantwoordelijkheid van de kerk voor deze mensen. De invalshoek van de door het geloof gedragen inzet komt goed tot uitdrukking in de titel: Een misdadiger is meer dan zijn delict.[liii] Dat betekent: niemand opgeven al heeft hijzelf en anderen het opgegeven. Dit is een basishouding in pastoraat en diaconaat. In zijn boek schrijft Eerbeek over het justitiepastoraat en over het werk van Exodus, de organisatie die nazorg aan (ex-)gedetineerden geeft. Begin jaren tachtig stond Eerbeek aan de wieg van deze organisatie, die eind 2008 200 personeelsleden kende en ruim 1600 vrijwilligers telde die 4250 (ex-)gedetineerden begeleiden, Lokale geloofsgemeenschappen en diaconieën steunen met geld en menskracht dit werk. Wie kennis wil hebben van dit werk, de werkmethoden en de onderliggende geloofsvisie kan in dit boek goed terecht. Pastoraat en diaconaat overlappen elkaar sterk in dit werk en zijn niet te scheiden. Het in 2009 opgerichte Interuniversitair Centrum voor Justitiepastoraat is daarom ook van belang voor het diaconaat. Het is verbonden aan de Universiteit van Tilburg (bijzonder hoogleraar T.W.A. de Wit) en de Protestantse Theologische Universiteit (hoogleraar E.R. Jonker).[liv]
Weer een andere groep zijn de dak- en thuislozen. Gerhard ter Beek is werkzaam als pastor in de Open Hof in de binnenstad van Groningen die opvang biedt aan dak- en thuislozen en drugsgebruikers. Hij interviewde twaalf mensen die dakloos zijn en/of drugs gebruiken of een periode in de psychiatrie verbleven. Het boekje biedt daarmee een kennismaking met hun leefwereld.[lv]
Wie over zorg spreekt, heeft het ook over zorgverleners, al is de aandacht voor hen vanuit de kerk minder dan voor de zorgbehoevenden. Daarbij valt te denken aan beroepskrachten, vrijwilligers en mantelzorgers. Corrie Rikkers, die werkzaam was als diaconaal consulent bij de Protestantse Diaconie Amsterdam, schreef mede op grond van haar ervaringen een nuttig en instructief boekje over mantelzorgers, waarin zij ingaat op de spiritualiteit, de levens- en zingevingsvragen die mantelzorgers kunnen hebben en de mogelijkheden die kerken hebben om mantelzorgers te ondersteunen.[lvi]
Veel van het zojuist genoemde diaconale werk kenmerkt zich door een eigen benadering waarin we inzichten vanuit de zorgethiek en de presentietheorie herkennen: nadruk op relatie-opbouw, communicatie, radicale aansluiting bij de leefwereld, aandacht voor de mens in al zijn aspecten enzovoort. In vorige literatuurberichten ben ik daar uitvoerig op ingegaan. Daarom volsta ik nu met verwijzing naar een publicatie van de christelijke zorgvereniging Reliëf waarin Annelies van Heijst en Andries Baart, beiden verbonden aan de Universiteit van Tilburg, in beknopt bestek ingaan op zorgethiek respectievelijk presentie.[lvii] Annelies van Heijst voegde aan haar eerdere studies een nieuwe toe, waarin zij vooral ingaat op de aspecten van erkenning en respect.[lviii]
Professionele ondersteuning van diaconaal werk
Het diaconale werk kent een ondersteuningsstructuur van diaconaal consulenten, diaconale predikanten, consulenten maatschappelijk activeringswerk, diocesane werkers voor diaconie, aalmoezeniers van sociale werken en nog anderen. Deze structuur is, zoals de hele kerk, onderhevig aan een krimpscenario. Diaconale ondersteuningsfuncties en werksoorten verdwijnen of worden bij reorganisaties onderdeel van een bredere functie zoals gemeenteadviseur binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Financiële perikelen en veranderende visies op het kerk-zijn spelen hierbij en rol. In recente publicaties komen twee aan het diaconaat verwante functies in beeld, die beide lijden aan het krimpscenario, te weten het maatschappelijk activeringswerk en het arbeidspastoraat.
Wat betreft het maatschappelijk activeringswerk verwijs ik naar het boekje Over het goede handelen. Van sociaal charitatief werk tot maatschappelijke activering, presente professionele zorg en deugdzame vrijwillige inzet, dat Hans Vermeer samenstelde en dat verscheen ter gelegenheid van zijn afscheid als directeur van Actioma, instituut voor activering, innovatie, onderzoek.[lix] De namen van de voorgangers van Actioma zijn indicatief voor de ontwikkelingen voor de ontwikkelingen in de maatschappelijke dienstverlening: Landelijk Sociaal Charitatief Centrum (1950), Katholiek Landelijk Centrum voor Maatschappelijke Dienstverlening (1969), Katholiek Landelijk Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling (1974), Katholieke Landelijke Vereniging voor Maatschappelijk Activeringswerk (1982), KLVMA, instituut voor onderzoek, ontwikkeling en advies en vanaf 2000 dan Actioma. Aanvankelijk was er sprake van samenwerkingsorganen op landelijk, provinciaal, regionaal en stedelijk niveau, zuilsgewijze georganiseerd. waaronder in het kader van de maatschappelijke dienstverlening werksoorten als maatschappelijk werk, gezinsverzorging en bejaardenzorg vielen. Deze functies verzelfstandigden zich ten opzichte van de levensbeschouwelijke zuil en gingen op in algemene instituten. Voor de samenwerkingsorganen bleef na het wegvallen van de eerste functies (F1) de F2 over, die eind jaren zestig, begin jaren zeventig ook een officiële subsidietitel kreeg. De F2 richtte zich op het betrekken van mensen op levensbeschouwelijke basis bij de samenlevingsopbouw. In de tweede helft van de jaren zeventig werd de naam 'maatschappelijk activeringswerk' (afkorting: m.a.-werk) ingevoerd. De rooms-katholieke, hervormde, gereformeerde, vrijzinnig protestantse en humanistische stromingen kenden ieder hun eigen organisaties voor het m.a.-werk, al verschilde de organisatorische inbedding. De hervormde stichtingen waren onderdeel van de kerk, omdat het als een verantwoordelijkheid van de kerk als instituut werd gezien om zich met samenlevingsvragen bezig te houden. Bij de andere instellingen was er wel sprake van een verbinding met de eigen levensbeschouwelijke organisatie, maar zij maakten daar organisatorisch geen deel van uit. Door subsidievermindering op landelijk en provinciaal niveau is de werksoort sterk uitgedund. Ook Actioma gaat nu in afgeslankte vorm verder.
Actioma heeft belangrijke bijdrage geleverd aan de profilering van de werksoort en onderzoek. Zo was Andries Baart, grondlegger van de presentietheorie, aan Actioma verbonden. Ook moet genoemd worden de bijdrage aan de opbouw van het Landelijk Katholiek Beraad en het onderzoek naar organisatie en ontwikkeling van diaconaal werk in parochies en het profiel van de vrijwilliger. In dat verband moet gewezen worden op verschillende publicaties van diaconaal onderzoeker Henk Meeuws, die eveneens bij Actioma werkzaam was. In de periode van dit bericht verscheen Het kan verkeren. Toekomstperspectief van levensbeschouwelijk vrijwilligerswerk.[lx] Daarin vindt men een schat van gegevens over het vrijwilligerswerk, maar wordt vooral ingegaan op motieven voor vrijwilligersinzet, waarbij Meeuws wel de opkomst van 'de nieuwe vrijwilliger' onderkent, maar het beeld nuanceert dat er daarvan maar één soort is, namelijk de op eigen nut en plezier gerichte vrijwilliger. Daarnaast zijn er namelijk de meer traditionele vrijwilliger (inzet op basis van plichtsbesef) en de vrijwilliger die op grond van bezieling, zingeving, spiritualiteit en opvattingen over wat hij/zij het goede leven vindt vrijwilligerswerk verricht. Dit type vrijwilligerswerk, dat Meeuws verbindt met de deugdenethiek (zie de ondertitel van Vermeers publicatie), is veel rijker dan de instrumentele benadering en biedt mogelijkheden voor levensbeschouwelijk geïnspireerde inzet.
Eén van de werksoorten die sterk in omvang is afgenomen is het arbeidspastoraat. Zij ontstond in de Tweede Wereldoorlog in rooms-katholieke kring onder de naam bedrijfsapostolaat en na de Tweede Wereldoorlog onder de naam industriepastoraat in protestantse kring.
In de hoogtijdagen, in de jaren zeventig, waren er aan rooms-katholieke zijde 87 paters, religieuzen en assistenten werkzaam en aan protestantse zijde 12 industriepredikanten. De vragen van geloof en economie zijn nu grotendeels ondergebracht in de diaconaal-missionaire dienstverlening van de bovenlokale kerkelijke dienstenorganisaties en het landelijk bureau DISK (Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken). In vervolg op de bundels Pendelen tussen werk en kerk (over de rooms-katholieke bedrijfsaalmoezeniers) (1994) en Pionieren tussen werk en kerk (over de industriepredianten) (1999) verscheen een derde bundel: Present tussen werk en kerk.[lxi] Deze laatste, die de periode van 1975 tot 2006 bestrijkt, kent een zelfde opzet als de vorige: interviews met arbeidspastores waarin tegen de achtergrond van biografische gegevens iedere geïnterviewde vertelt over zijn /haar werk met als kernwoorden kerk, bedrijf, arbeid en geloof. Bij de selectie van de twintig geïnterviewden is gelet op spreiding naar regio, geslacht en rooms-katholiek-protestant. De interviews geven een boeiend beeld van het werk en de ontwikkelingen die zich daarin voordeden. Om er enige te noemen: het optrekken met uitkeringsgerechtigden en de aandacht voor het vraagstuk van verarming, de aandacht voor de positie van vrouwen in en buiten de betaalde arbeid en de nadruk op de toerusting van kerken wat betreft de vragen van geloof, arbeid en economie. De drie bundels bieden een belangrijke toegang voor hen die de geschiedenis van deze werksoort willen leren kennen.
Het is nu vooral het landelijk bureau voor het arbeidspastoraat, DISK, dat in de vorm van toerustingsmateriaal, publicaties en conferenties de toerusting vorm geeft. Een voorbeeld daarvan is de uitgave Arbeid, zin en geloof. Handboek arbeid en kerk.[lxii] Uitgaande van de belangrijke plaats die betaalde en onbetaalde arbeid in de samenleving inneemt, wil dit handboek een zo gevarieerd mogelijk beeld schetsen van de problematiek rond geloof en arbeid en een praktische invulling geven door deze te verbinden met de werkvelden liturgie, catechese, diaconaat en pastoraat ten dienste van kerkelijk kader. Het boek bevat een uitvoerig hoofdstuk over diaconie en arbeid. Daarin wordt allereerst een aanloop genomen met een verkenning van het begrip diaconie om daarna een aantal werkvormen te belichten die betrekking hebben op baanloosheid en armoede.
Deze krimp van het diaconale werkveld, die samenhangt met het teruglopend ledenbestand van de kerken, stelt uiteraard indringend de vraag naar de plaats van het diaconaat in kerk- en gemeenteopbouw. Het zou interessant zijn om de literatuur over kerk- en gemeenteopbouw daar nader op te bezien, ook in verhouding met het missionaire werk, dat de laatste jaren meer aandacht krijgt. Dit valt echter buiten het bestek van dit literatuurbericht.
Geschiedenis
Regelmatig verschijnen er historische studies over het diaconaat of over diaconale instellingen, zoals bejaardenhuizen, weeshuizen enzovoort. Veel van die geschiedschrijving is lokaal en regionaal, omdat het diaconaat zich grotendeels op dat niveau afspeelt en de armenzorg in Nederland tot in de negentiende eeuw vooral een lokale en regionale aangelegenheid was. De eerste nationale Armenwet dateert uit 1854. Ik noem twee voorbeelden van zo'n geschiedschrijving.
Annemiek Jansen schreef de geschiedenis van de Nijmeegse Protestantse Diaconie: Naer den eysch der behoeftighen.[lxiii] Het geeft een goed overzicht van het werk van de diaconie en de ontwikkelingen daarin op grond van grondig onderzoek van vooral de notulen van de vergaderingen van de diaconie. Een stoet van armen en andere gebrekkigen trekt aan ons voorbij: armen, zieken, ouderen, weduwen, wezen, vondelingen, bedelaars, 'passanten' en behoeftige vreemdelingen. Opvallend is dat de diaconie tot 1755 ook aan rooms-katholieke armen steun verleende, omdat deze geen eigen instelling van armenzorg hadden. De relatie met de lokale overheid, die met haar eigen armoedebeleid veel invloed had op het diaconale beleid, komt regelmatig aan de orde. Het is jammer dat de bronnen zo weinig laten zien hoe al deze behoeftigen de hulp ervoeren. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om de diaken meer in beeld te brengen: wie was hij (pas ver in de twintigste eeuw komt er ook een 'zij' bij), wat waren zijn opvattingen, wat was zijn sociale herkomst? Ook zouden enige diakenen kort geportretteerd kunnen worden.[lxiv]
De hoogleraar medische geschiedenis Mart J. van Lieburg voegde aan zijn reeks historische studies er één toe over de geschiedenis van de rooms-katholieke charitas in Rotterdam.[lxv] Ik kan deze aanbevelen aan een ieder die geïnteresseerd is in de ontwikkeling van de rooms-katholieke charitas. Van Lieburg laat zien hoe katholieke gelovigen in de 16de eeuw naar mogelijkheden zochten om ondanks het overheersende protestantisme een eigen zorg voor armen, zieken, ouderen, weduwen en wezen op te bouwen en hoe zij daarin slaagden. Weer later, na het herstel van de rooms-katholieke hiërarchie in 1853, kreeg het Parochiaal Armbestuur een nieuwe organisatorische structuur om zich vervolgens vanaf 1894 vooral te richten op katholiek onderwijs en de zorg voor wezen en ouderen. Na de Tweede Wereldoorlog veranderden de verhoudingen op deze terreinen zodanig dat gekozen werd voor een nieuwe koers: in 1966 kwam er het Sint Laurensinstituut dat de financiële middelen van de katholieke charitas gaat inzetten voor tal van activiteiten gericht op het bestrijden van sociale noden.
Daarnaast zijn er uiteraard historische studies die een meer algemeen beeld proberen te geven. Maarten van der Linde, als historisch onderzoeker gespecialiseerd in de geschiedenis van het sociale werk geeft in zijn Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland een voortreffelijk overzicht dat zich ook goed leent voor gebruik in het onderwijs.[lxvi] Alleen al de omslag – een reproductie van het bekende schilderij van Vincent van Gogh van de barmhartige Samaritaan - maakt duidelijk dat het sociaal werk niet los is te zien van het christendom. Van der Linde begint zijn historisch overzicht dan ook met de sociale zorg in de Middeleeuwen om na de humanistische hervormingen en de reformatie in de moderne tijd uit te komen. Verpleging, reclassering, psychiatrie, club- en buurthuiswerk, jeugdzorg, verslavingszorg, zorg voor verstandelijk gehandicapten: het waren vaak christelijk bewogen pioniers die, niet zelden tegen onverschilligheid en verzet van velen van hun geloofsgenoten in, dit werk opzetten dat echter wel meer en meer erkenning kregen in de kerken. Omdat Van der Linde ook betrokken is bij de canon sociaalwerk wijs ik op de website daarvan: er zijn veel historische gegevens te vinden (www.canonsociaalwerk.eu).
Volgens Calvijn behoorde het bezoeken van de zieken tot de taken van de diakenen. Het bezoeken van de zieken behoorde ook tot de werken van barmhartigheid (vergelijk Matteüs 25: 36). Men zou daarom verwachten dat het nu vrijwel vergeten beroep van ziekentrooster een diaconale aangelegenheid zou zijn. De vanaf 1572 voorkomende ziekentroosters, die werkzaam waren voor de toenmalige Gereformeerde Kerk en die we daarvoor al vinden in vluchtelingengemeenten in Londen en Embden, werkten echter vooral om predikanten te ontlasten. Er was een tekort aan predikanten, terwijl er vele zieken waren als gevolg van pestepidemieën. Ziekentrooster werd daarmee vooral een pastoraal beroep dat zou voortbestaan tot het eind van de negentiende eeuw toen dit beroep verdween omdat de predikant dit werk weer overnam. Johan de Niet schreef een op grondig en goed archiefonderzoek berustend proefschrift over deze beroepsgroep waarin hij bovendien het theoretisch perspectief van de pastorale markt vruchtbaar weet te maken.[lxvii] Ik vermeld dit, omdat de ziekentroosters, zoals De Niet laat zien, onvermijdelijk ook diaconale taken verrichtten, omdat zij ook in arme gezinnen kwamen waarin geestelijke en materiële noden zich niet lieten scheiden. Meer dan eens werden ziekentroosters mede uit de diaconale kas betaald. Hun werk laat zien hoe pastoraat en diaconaat elkaar kunnen overlappen.
Een belangrijk man in de geschiedenis van het hervormde diaconaat in de twintigste eeuw was de predikant, hoogleraar, Kamerlid en minister J.R. Slotemaker de Bruïne (1869-1941). Hij was een voorman in het christelijk-sociaal denken en als zodanig heeft hij bijgedragen aan de bewustwording van de sociale taak van kerken en christenen. Op het diaconale terrein vervulde hij vele functies zoals het voorzitterschap van de Federatie van Diaconieën in de Nederlandse Hervormde Kerk. In de door de historicus Cor Groenewold geschreven biografie komen vooral het predikantschap, de sociale arbeid, het hoogleraarschap en de politieke werkzaamheden aan de orde.[lxviii] Zijn vele andere werkzaamheden, ook die op diaconaal vlak, niet of nauwelijks. Daarom is deze biografie erg onaf.
Het komt niet veel voor dat er van een diaconale predikant een biografie verschijnt en nog minder dat er daarnaast ook nog een autobiografie is. Toch is dat het geval bij de nu geëmeriteerde predikant van de Rotterdamse Pauluskerk Hans Visser. Wie een beeld wil krijgen van deze bewogen en strijdlustige predikant, van wat hem drijft en van het werk van de Pauluskerk voor vluchtelingen, prostituees, drugsverslaafden, seksuele minderheden en nog meer randgroepen en de bijval en de weerstand die dit opriep in politiek, samenleving en kerken kan in deze boeken terecht.[lxix]
Het hedendaagse diaconaat in Duitsland is niet denkbaar zonder het werk van J.H. Wichern (1808-1881) en de door hem gestichte 'Innere Mission', die na de Tweede Wereldoorlog op zou gaan in de Diakonische Werke van de Evangelische Kirche Deutschland en die nog steeds doorwerkt in de vele kerkelijke instituten op het terrein van zorg en welzijn. Ook voor de identiteitsbepaling van het diaconaat grijpt men steeds weer terug op Wichern. Net als bij vorige herdenkingen is het tweehonderdste geboortejaar aanleiding geweest voor de organisatie van symposia en tentoonstellingen en de uitgave van publicaties. Wie een overzicht wil hebben van het veelzijdige leven en werk van Wichern als sociaal hervormer, pedagoog, man van praktische diaconale actie en kerkhervormer, zijn theologie, de receptiegeschiedenis en zijn betekenis voor heden en toekomst kan terecht in de bundel Johann Wichern – Erbe und Auftrag, die een nuttige bestandsopname biedt.[lxx] Was Wichern enerzijds een vernieuwer, anderzijds was hij politiek conservatief en onderhield hij goede banden met mensen uit de hogere standen en met het hof. Beide elementen spelen een rol in de receptiegeschiedenis en krijgen daarin verschillende accenten en waarderingen.
Diaconaat in oecumene en kerken
Op 21 juni 2008 bestond de Raad van Kerken in Nederland veertig jaar. Dit samenwerkingsverband van in dat jaar twaalf lid-kerken en vijf kandidaat-leden heeft zoals dat in de oecumene steeds het geval is geweest twee spitsen: de ecclesiologische en dogmatische vragen en de samenlevingsvragen. Beide lijnen komen nadrukkelijk aan de orde in de bundel die ter gelegenheid van het jubileum verscheen: Waakvlam van de Geest.[lxxi] Een keur van auteurs, die actief zijn (geweest) in de oecumene beschrijven de verschillende werkzaamheden van de Raad. Vanuit het diaconaat zijn daarbij vooral van belang de Secties Dienst, Sociale Vragen en Internationale Zaken. De Sectie Dienst was de werkplaats waarin diaconale organen en diaconale instituten samenwerkten voor het diaconale werk in Nederland zonder dat deze Sectie ooit als zodanig een overkoepelende functie had. Hoofdonderwerpen van de Sectie Dienst waren migranten, vluchtelingen, thuislozen en (met de Sectie Sociale Vragen) de arme kant van Nederland. Geconstateerd kan worden dat de Raad vooral wat betreft het vluchtelingenvraagstuk en armoede in Nederland mede de maatschappelijke en politieke discussie beïnvloed heeft.
In 2005 overleden Sigismund Verheij en Theo Zweerman, beiden grote kenners van het leven, werk en gedachtegoed van Franciscus en Clara van Assisi. Postuum verscheen een bundel waarin eerder verschenen artikelen van beiden zijn opgenomen. De titel Om respect en mededogen geeft de rode draad die in de onderscheiden bijdragen steeds weer opduikt goed weer.[lxxii] Franciscus en Clara leefden een radicaal christendom voor dat een protest vormde tegen de verhoudingen tussen arm en rijk zoals die met de opkomende geldeconomie vorm kregen. 'Danken, dienen en dragen' waren de kernwoorden van hun denken en spiritualiteit. Naast deze woorden vinden we in de bijdragen steeds weer de woorden 'nederigheid' (wat iets anders is dan onderdanigheid!), overgave aan God, barmhartigheid, boete doen (dat in het teken staat van herstel van relaties in kerk en samenleving), geduld (kracht om te wachten en het vermogen om te volharden). Zij worden alle gekleurd door de voorkeur voor geminachte mensen en de randgroepen in de samenleving. Verheij en Zweerman was het niet alleen te doen om een terugblik naar de dertiende eeuw, maar zij tonen de hedendaagse kritische kracht van deze levensinstelling en benadering, die immers haaks staan op de nadruk op kracht en snelheid in onze tijd. Hun bijdragen stralen bovendien een diep doorleefde spiritualiteit uit.
Franciscus en Clara behoren tot de wolk van getuigen die de geschiedenis van het diaconaat kent. Tot hen behoort ook, al verwacht niet iedereen dat, Johannes Calvijn. Toch is Calvijn degene geweest die het diaconaat een volwaardige plaats in de kerk gaf en het naast een liturgische een sociale functie toekende. Zijn opvattingen hebben een sterke invloed gehad op het ambt van diaken in de reformatorische kerken in Nederland. Bovendien ontwikkelde Calvijn een visie op de economie waarin het beheer van goederen behoorde te geschieden naar de regel van de liefde, zoals die vooral concreet werd in de zorg voor de armen. Ter gelegenheid van zijn vijfhonderdste geboortejaar (2009) verschenen er vele publicaties
over hem. Daarin is betrekkelijk weinig aandacht geschonken aan zijn opvattingen over diaconaat en economie, hoewel deze voor Calvijn niet bijkomstig waren, maar een integraal onderdeel uitmaakten van zijn theologie. Een algemeen overzichtsartikel schreef A. Noordegraaf.[lxxiii]
Een toespitsing op Calvijns opvattingen over diaconaat, de doorwerking daarvan in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland en de actualiteit van Calvijns inzichten dienaangaande is te vinden in de brochure van H. Noordegraaf over De diaconale C-factor.[lxxiv]
Tot de wolk van getuigen behoren ook de Quakers, naar hun latere naam 'Religieus Genootschap der Vrienden'. Een handzaam overzicht van het Genootschap in al zijn facetten geeft Marianne IJspeert in haar introducerende overzichtsboek De Quakers.[lxxv] Deze godsdienstige beweging ontstond in de zeventiende eeuw in Engeland. De leden kenmerkten zich door hun eenvoudige levensstijl, onder meer tot uitdrukking komend in hun kleding, en in hun afwijzing van geweld. In de loop van de eeuwen zijn de Quakers op het gebied van oorlog en vrede en sociale vragen pioniers geweest. Zij gebruiken daarbij voor het 'hulp- en vredeswerk' niet het woord diaconaat, maar 'service'. Bekend werd hun verzet tegen de slavernij, hun inzet voor de reclassering, sociaal werk en nog meer. Twee interessante punten licht ik er nog uit: De Quaker John Woolman bepleitte een consumentenboycot van die artikelen die met behulp van slaven geproduceerd waren, zoals suiker en verf. Daarom droeg hij ongeverfde kleren. Ten tweede: ook kleine groepen kunnen maatschappelijke en politieke invloed uitoefenen. Zo is het onderwerp 'kindsoldaten' op de internationale politieke agenda gekomen door de inzet van het Quakerbureau bij de Verenigde Naties.
Het eerder genoemde Centrum voor Samenlevingsvraagstukken aan de Gereformeerde Hogeschool deed onderzoek naar het functioneren, de taakopvatting en de (gewenste) competenties van vrijgemaakt-gereformeerde diakenen.[lxxvi] Daaruit blijkt onder meer dat diakenen binnen deze kerk vooral hulp verlenen en minder de gemeente toerusten en leiding geven aan het diaconale werk in de gemeente. Voorts bleek dat het diakenambt niet gelijkwaardig wordt gezien met de andere ambten. Het rapport bepleit dan ook een herwaardering en bezinning op het diakenambt over de volle breedte van het kerkelijk leven.
Er zijn naar schatting 800.000 migrantenchristenen in Nederland en meer dan 900 migrantenkerken. Deze en nog meer gegevens zijn te vinden in een boek over migrantenkerken in Amsterdam.[lxxvii] Deze op onderzoek gebaseerde studie laat zien dat migranenkerken (zelf noemen ze zich liever 'internationale kerken') een belangrijke rol spelen in de opvang, hulpverlening en begeleiding van hun leden en zo bijdragen aan hun maatschappelijk welzijn en dat van de de stad en aan hun integratie. Bij de schoolkeuze van jongeren spelen deze kerken en vooral de voorgangers een belangrijke rol. Dat geldt ook voor de opvang van migranten zonder verblijfspapieren, de 'ongedocumenteerden'. Zij vormen een informeel netwerk waardoor deze migranten onderdak vinden. Interessant is het concept 'brede kerk' (analoog aan het begrip 'brede school'). Sommige kerken zijn voornamelijk spiritueel georiënteerd, andere kerken daarentegen hebben een brede taakopvatting en bestrijken naast en middels het spirituele ook maatschappelijk werk, welzijnswerk, cultureel werk en scholing (bijles, taalles, huiswerkbegeleiding). Zo ontstaan er niet structureel georganiseerde en financieel gesteunde samenwerkingsverbanden tussen gezin, kerk en school.
Een beschrijving en analyse van de vijftig grootste rooms-katholieke allochtonengemeenschappen in Nederland is te vinden in het boek Een gebedshuis voor alle volken dat gebaseerd is op onderzoek verricht door het Nijmeegs Instituut voor Missiologie (thans: Nijmeegs Instituut voor Missiewetenschappen) van de Radboud Universiteit.[lxxviii] Het boek dat veel informatie biedt, laat zien dat diaconaat in deze migrantenparochies verschillende vormen kent. Allereerst is daar diaconaat als praktische hulpverlening en steun aan nieuwkomers en mensen in nood Bij dat laatste gaat het ook om families en bekenden in de landen van herkomst (is dit niet te zien als een vorm van werelddiaconaat?). Ten tweede gaat het om het opbouwen en instandhouden van relaties in de nieuwe samenleving. Veel parochies spannen zich in om hun leden te helpen een echt thuis te vinden in Nederland. Van belang is dat migranten hun identiteit als migrant verder kunnen opbouwen, als synthese van de oorspronkelijke cultuur en van de nieuwe cultuur of culturen die zij tegenkomen in Nederland Het gaat hier om het opbouwen van een nieuwe identiteit tussen multiculturalisme (dat tot isolement leidt) en assimilatie (die volledige aanpassing impliceert) door. Beter is het daarom om te spreken over de opbouw van een interculturele samenleving. Diaconaat vanuit migrantenparochieds is dus meer dan hulpverlening. Het kent ook de dimensies van relatie-opbouw en identiteit. Deze 'interculturele diaconie' stelt belangrijke vragen aan de diaconiewetenschap en zal dan ook verwerkt moeten worden in de verdere ontwikkeling daarvan.
Varia
Tot slot vermeld ik nog heel kort boeken over diaconaat die als zodanig geen wetenschappelijke publicaties zijn, maar voor een breed kerkelijk publiek geschreven zijn. Zij kenmerken zich dan ook door hun praktische inslag. Dat daar behoefte aan is, blijkt uit de vijfde druk van het boek van Herman van Well Diaken in de praktijk.[lxxix]
Van Well was 25 jaar werkzaam als diaconaal consulent op het Diaconaal Bureau van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Aan het eind van zijn beroepsmatig bestaan bezocht hij de 171 van de 184 diaconieën. Vanuit de ervaringen opgedaan met die bezoeken waarbij hij honderden diakenen sprak, schreef hij een praktijkboek waarin hij aan de hand van een diaconaal bijbelleesrooster steeds kort aan de hand van een bijbelgedeelte ingaat op de diaconale praktijk.[lxxx]
De diaconiewetenschapper Lútzen Miedema, parttime diaconaal predikant voor de Protestantse Gemeente van Zwolle, schreef op basis van zijn proefschrift Wederkerigheid in het diaconaat? (2005) het boekje Nieuw diaconaat.[lxxxi] Daarin komen in kort bestek op toegankelijke wijze aan de orde de fundamenten van het diaconaat, enige werkvelden, de diaconie zelf en de plaats van de diakenen in de kerk.
De zeven werken van barmhartigheid vormen steeds weer ook in hedendaags diaconaal materiaal een inspiratiebron voor het diaconaat. Peter van de Kamp, universitair docent praktische theologie (met daarin diaconaat) aan de Theologische Universiteit (Broederweg) in Kampen schreef er een meditatief boekje over.[lxxxii]
Noten
[i] Eurich, J., Oelschlägel, C. (2008). Diakonie und Bildung. Heinz Schmidt zum 65. Geburtstag. Stuttgart: Kohlhammer.
[ii] Eurich, J. (2008). Gerechtigkeit für Menschen mit Behinderung. Ethische Reflexionen und sozialpolitische Perspektiven. Frankfurt/New York: Campus Verlag.
[iii] Noordegraaf, H. (2008). Voor wie nemen wij de hoed af? Enige gedachten over diaconiewetenschap. Utrecht/Kampen/Leiden: Protestantse Theologische Universiteit.
[iv] Morée, P.C.A., Neagou, A. (2006). Faces of Diaconia. Towards a Christian Understanding of Social Services. Ytrecht: Kerkinactie/Timisoara: Mirton.
[v] Noordegraaf, H. (2006). Diaconaat een literatuurbericht. In: Praktische Theologie 2006/4, 494-521. Zie over de 'Collins-discussie': 507-508.
[vi] Hentschel, A. (2007). Diakonia im Neuen Testament. Studien zur Semantik unter besonderen Berücksichtigung der Rolle von Frauen. Tübingen: Mohr Siebeck.. Voor een voorbeeld van de discussie in Scandinavië zie de artikelen voortgekomen uit een conferentie in Finland in Diakonian tutkimus/Journal for the Study of Diaconia 2009/2 waarvan de bijdragen van Collins in het Engels zijn opgenomen: www.dts.fi (133-155).
[vii] Moenikes, A. (2007). Der sozial-egalitäre Impetus der Bibel Jesu und das Liebesgebot als Quintessenz der Tora. Würzburg: Echter Verlag.
[viii] Hertog, G.C. den (2007). De passie van de hoop. Over de verhouding van eschatologie en ethiek. Zoetermeer: Boekencentrum.
[ix] Houtepen, A. (2006). Uit aarde, naar Gods beeld. Theologische antropologie. Zoetermeer: Meinema.
[x] Hoekstra, T. (red.) (2008). Metamorfosen van het diaconaat. Een theologische doordenking van het diaconaat. 's-Hertogenbosch: DISK.
[xi] Pontifical Council for Justice and Peace (2004). Compendium of the Social Doctrine of the Church. Città del Vaticano: Libreria Editrice Vaticana.
[xii] Hulshof, J., Pieper, H. (2006). Katholieken aan een tweesprong. Naar aanleiding van het Compendium van de Sociale Leer van de Kerk. 's Hertogenbosch: Katholiek Netwerk.
[xiii] Becker, M. (red.) (2009). Christelijk Sociaal Denken. Traditie-Actualiteit-Kritiek. Budel: Damon.
[xiv] Witte-Rang, G. (2008). Geen recht de moed te verliezen. Leven en werken van dr. H.M. de Lange (1919-2001). Zoetermeer: Boekencentrum.
[xv] Brown, M., Ballard, P. (2006). The Church and Economic Life. A documentary study: 1945 to the present. Werrington: Epworth.
[xvi] Voor een breder overzicht: Aloys Wijngaarden, Theologie & economie, in: Tijdschrift voor Theologie 49 (1) lente 2009, 84-93.
[xvii] Atherton, J., Skinner, H. (ed.) (2007). Through the Eye of a Needle. Theological Conversations over Political Economy. Werrington: Epworth.
[xviii] Atherton, J. (2008). Transfiguring Capitalism. An Enquiry into Religion and Global Change. London: SCM Press.
[xix] Goudzwaard, B. e.a. (2009). Wegen van hoop in tijden van crisis. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
[xx] Graafland, J. (2007). Het oog van de naald. Over de markt, geluk en solidariteit. Kampen: Ten Have.
[xxi] Windt, J. van der (2009). Niet meer dan eerlijk. Bijbels pleidooi voor sober leven. Zoetermeer: Boekencentrum.
[xxii] Buijsen, M., Donk, W. van de, Gestel, N. van (red.) (2007). Marktwerking versus solidariteit? Op zoek naar nieuwe evenwichten in de publieke dienstverlening, Nijmegen: Valkhof Pers.
[xxiii] Hermann, V., Schmidt, H. (2006). Im Dienst der Menschenwürde. Diakoniewissenschaft und Diakonische Praxis im Umbruch des Sozialstaats. Heidelberg: Winter. (citaat: 140)
[xxiv] Donk, W.B.H.J. van de e.a. (2006). Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam: Amsterdam University Press.
[xxv] Dierckx, D., Vranken, J., Kerstens, W. (2009). Faith-based Organisations and Social Exclusion in European Cities. Leuven/Den Haag: Acco.
[xxvi] In Nederland blijkt dat vooral uit het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Van de vele publicaties is één van de recente: Dekker, P., Hart, J. de (red.) (2009). Vrijwilligerswerk in meervoud. Civil society en vrijwilligerswerk 5. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
[xxvii] Faithful Cities. A call for celebration, vision and justice. The report from the Commission on Urban Life and Faith (2006). Peterborough: Methodist Publishing House/London: Church House Publishing. De terminologie van religious en spiritual capital is ontwikkeld door de William Temple Foundation. Zie de website: www. wtf. org.uk.
[xxviii] Kortheidshalve verwijs ik naar de website: www.stichtingoikos.nl/projecten.
[xxix] Castillo Guerra, J., Glashouwer, M., Kregting, J. (2008). Tel je zegeningen. Het maatschappelijk rendement van christelijke kerken in Rotterdam en hun bijdragen aan sociale cohesie. Nijmegen: Nederlands Instituut voor Missiewetenschappen.
[xxx] Zie bijv. Stoppels, S. (2008). Count their blessings. Social Return on Investment of Immigrant Churches in The Hague. In: Jansen, M., Stoffels, H. (eds.) 2008) A Moving God. Immigrant Churches in the Netherlands. Berlin enz.: Lit, 31-47.
[xxxi] Schmälzle, U.F. u.a. (2009). Menschen, die sich halten – Netze, die sie tragen. Analysen zu Projekten der Caritas im lokalen Lebensraum. Berlin enz.: Lit.
[xxxii] Bijsterveld, S. van (2008). Overheid en godsdienst. Herijking van een onderlinge relatie. Nijmegen: Wolf Legal Publisher.
[xxxiii] Overdijk-Francis, J.E., Eijnden, P.M. van den, Martens, R. (2009). Tweeluik religie en publiek domein. Handvatten voor gemeenten. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten/Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
[xxxiv] Dingemans, G. (2007). In vredesnaam. Religie in een democratische samenleving. Kampen: Kok.
[xxxv] Paas, S. (2007). Vrede stichten. Politieke meditaties. Zoetermeer: Boekencentrum.
[xxxvi] Hoek-Burgerhart, E. van, Jager-Vreugdenhil, M., Kuiper, R. (red.). (2007). Nabije Naasten. Kerken actief in lokaal diaconaat. Barneveld: De Vuurbaak. Zie verder de website: www.samenlevingsvraagstukken.nl.
[xxxvii] Brohm, J. e.a. (2007). Hoe kan ik voor jou een naaste zijn? Met 24 voorgedragen projecten uit het aartsbisdom Utrecht. Waardering van de jury. Zeist: Stichting Het Ariëns-Comité.
[xxxviii] Schrauwen, J. (2009). Dossier Armoede in Nederland 2009. 's-Hertogenbosch: Werkgroep Arme Kant van Nederland/EVA.
[xxxix] Boer, N. de (red.) (2009). Zij wil vooruit. Over jonge vrouwen met een minimuminkomen. 's-Hertogenbosch: Werkgroep Arme Kant/EVA.
[xl] Delsen, L. e.a. (red.) (2006). Solidariteit in de polder? Armoede en sociale uitsluiting in Nederland bezien vanuit de economie en de theologie. Assen: Van Gorcum.
[xli] Kerkinactie (2006). Armoede in Nederland. Onderzoek naar financiële hulpverlening door diaconieën van de Protestantse Kerk in Nederland. Utrecht: Kerkinactie.
[xlii] Kerk in Actie e.a. (2008). Armoede in Nederland. Onderzoek naar financiële hulpverlening door diaconieën, parochiële caritasinstellingen en andere kerkelijke organisaties in Nederland. Utrecht: Kerk in Actie e.a..
[xliii] Kerkinactie/Werkgroep Arme Kant van Nederland/EVA (2006). Conferentie Meer dan voedsel alleen. Kerken, armoede en voedselbanken. Verslag conferentie 21 april 2006 te Utrecht. Utrecht/'-s Hertogenbosch: Kerkinactie/Werkgroep Arme Kant van Nederland/EVA (zie website: www.armekant-eva.nl).
[xliv] Jannsen, R., Jong, J. de, Nistelrooij, R. van (2008). Armoe de baas!? Het perspectief van voedselbanken. Utrecht: Sociale Alliantie/Stichting CliP.
[xlv] Bocklandt, Y. e.a. (2006). Noodhulp onder protest. Acht getuigenissen van mensen in nood. Antwerpen: Platform Noodhulp onder Protest. Zie ook: www.noodhulponderprotest.be.
[xlvi] Wittenbols, M., Mulder-Doggen, M. (2007) Armoede is niet Gods probleem. Geloofsgemeenschappen: aan het werk! 's-Hertogenbosch enz.: Brabantse Islamitische Raad e.a..
[xlvii] Gerechte Teilhabe. Befähigung zu Eigenverantwortung und Solidarität. Eine Denkschrift des Rates der EKD zur Armut in Deutschland (2006). Gütersloh: Gütersloher Verlag.
[xlviii] Barth, F. e.a. Hrsg) (2009). Kirchen gegen Armut und Ausgrenzung. Dokumentation des Kongresses in Heidelberg (6.-8. März 2008). Heidelberg: Diakoniewissenschaftliches Institut der Theologischen Fakultät Heidelberg.
[xlix] Noordegraaf, H. (2007). Kerkelijke betrokkenheid bij ouderen. Een onderzoek in Groningen en Drenthe. Utrecht: Kerk in Actie.
[l] Lange, F. de (2008). De armoede van het zwitserlevengevoel. Pleidooi voor beter ouder worden. Zoetermeer: Meinema.
[li] Smit, J. (2006). Zo Gewoon Mogelijk. Tien theologische tips voor inclusie. Utrecht: Instituut voor Theologie en Sociale Integratie. Idem (2008). Sociale integratie in de geloofsgemeenschap. Zestien praktijkverhalen. Utrecht: Instituut voor Theologie en Sociale Integratie.
[lii] Ghaly, M. (2008). Islam and Disability. Perspectives in Islamic Theology and Jurisprudence. Geen uitgever.
[liii] Eerbeek, J. (2009). Een misdadiger is meer dan zijn delict. Amsterdamm: Ark Media.
[liv] Voor meer informatie over dit centrum: www. Centrumvoorjustitiepastoraat.nl. Daar ook meer informatie over het in 2009 verschenen Handboek Justitiepastoraat. Zie over dit Handboek ook: Handelingen 2010/1, 78.
[lv] Beek, G. ter (2007). God is een luie man. Gesprekken over geloven in de marge. Groningen: Open Hof.
[lvi] Rikkers, C. (2007). De onverslijtbare mantel. Zingeving in de mantelzorg. Amsterdam: Protestantse Diaconie Amsterdam.
[lvii] Heijst, A. van, Tromp, T., Baart, A. (2006). Minder hard – meer hart! Zorgethiek en management: een werkzame combinatie. Utrecht: Reliëf.
[lviii] Heijst, A. van (2008). Iemand zien staan. Zorgethiek over erkenning. Kampen: Klement.
[lix] Vermeer, H. e.a. (2007). Over het goede handelen. Van sociaal charitatief werk tot maatschappelijke activering, presente professionele zorg en deugdzame vrijwillige inzet. 's-Hertogenbosch: Actioma.
[lx] Meeuws, H. (2006). Het kan verkeren. Toekomstperspectief van levensbeschouwelijk vrijwilligerswerk. 's-Hertogenbosch: Actioma.
[lxi] Kuppens, R., Crijns, H. (2008), Present tussen werk en kerk. Verhalen rond het arbeidspastoraat 1975-2006. Gorinchem: Narratio/'s-Hertogenbosch: DISK.
[lxii] Crijns, H. e.a. (2006). Arbeid, zin en geloof. Handboek arbeid en kerk. Kampen: Kok.
[lxiii] Jansen, A. (2007). Naar den eysch der behoeftigen. Vier eeuwen geschiedenis van de Protestantse Diaconie te Nijmegen. Nijmegen: Digidruk.
[lxiv] Zoals P.A.C. Douwes destijds (1977) deed in zijn proefschrift Armenkerk. De Hervormde diaconie te Rotterdam in de negentiende eeuw. Schiedam: Interbook International. Voor het beeld van de arme in het diaconaat blijft de afscheidsrede van de Groningse hoogleraar kerkgeschiedenis F.R.J. Knetsch interessant: Het beeld van de arme in de diaconale zorg. In: Boneschansker, J., Sluis, J. van (red.) (1991). Het beeld van de arme. Studies over diaconaat aangeboden aan Prof. dr. F.R.J. Knetsch. Zoetermeer: Boekencentrum, 11-30.
[lxv] Lieburg, M.J. van (2007). Het Sint Laurensinstituut 1651-1857-2007. De geschiedenis van de katholieke charitas te Rotterdam. Rotterdam: Erasmus Publishing.
[lxvi] Linde, M. van der (2007). Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland. Amsterdam: SWP. In 2009 verscheen er een derde druk.
[lxvii] Niet, J. de (2006). Ziekentroosters op de pastorale markt 1550-1880, Rotterdam: Erasmus Publishing.
[lxviii] Groenewold, C. (2007). Christelijk en sociaal. Biografie van J.R. Slotemaker de Bruïne. Hilversum: Verloren.
[lxix] Vaandrager, A. (2006). Compassie als kompas. Portret van Hans Visser, dominee van de Rotterdamse Pauluskerk. Zoetermeer: Meinema; Vissser, H. (2009). God. Soms vond ik de weg, soms raakte ik de weg kwijt. Rotterdam: Lemniscaat.
[lxx] Hermann, V., Gohde, J., Schmidt, H. (2007). Johann Wichern – Erbe und Auftrag. Stand und Perspektiven der Forschung. Heidelberg: Winter.
[lxxi] Houtepen, A., Noordegraaf, H., Bosman-Huizinga, M. (2008). Waakvlam van de Geest. 40 jaar Raad van Kerken in Nederland. Zoetermeer: Meinema.
[lxxii] Verheij,S., Zweerman, T. (2007). Om respect en mededogen. Levenskunst bij Franciscus en Clara van Assissi. Nijmegen: Valkhof Pers.
[lxxiii] Noordegraaf, A. (2009). Calvijn en de maatschappelijke vragen. In: Greef, W. de, Campen, M. van (red.), Calvijn na 500 jaar. Zoetermeer: Boekencentrum, 259-277.
[lxxiv] Noordegraaf, H. (2009). De diaconale C-factor. De betekenis van Calvijn voor het diaconaat. z.p. (Groningen): Stichting Rotterdam. Opgenomen zijn reacties van Nienke van Dijk en Jurjen Beumer.
[lxxv] IJspeert, M. (2006). De Quakers. Kampen: Kok.
[lxxvi] Roorda-Lukkien, C., Kuiper, R. (2008). Leidinggeven aan liefdewerk. Een onderzoek naar taken en competenties van diakenen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Zwolle: Centrum voor Samenlevingsvraagstukken.
[lxxvii] Euser, H.e.a, (2006). Migranten in Mokum. De betekenis van migrantenkerken voor de stad Amsterdam. Amsterdam: VU Drukkerij.
[lxxviii] Castillo Guerra, J., Wijsen, F., Steggeda, M. (2006). Een gebedshuis voor alle volken. Kerkopbouw en kadervorming in rooms-katholieke allochtonengemeenschappen. Zoetermeer: Boekencentrum.
[lxxix] Well, H. van (2008), Diaken in de praktijk (vijfde druk). Kampen: Voorhoeve..
[lxxx] Well, H. van (2008). Dienst doen. Praktijkboek voor diakenen. Kampen: Kok.
[lxxxi] Miedema, L. (2008). Nieuw diaconaat. Gids voor diakenen en diaconale vrijwilligers. Zoetermeer: Boekencentrum.
[lxxxii] Kamp, P. van de (2006). Zevenvoudig diaconaal. De werken van barmhartigheid. Kampen: Kok.