Literatuurberichten

Handelingen logo01A

(Leestijd: 34 - 67 minuten)

Stoppels Sake 2Parallel aan het korte Trendbericht rond ‘Kerkopbouw en praktische ecclesiologie’, dat verschijnt in Handelingen 2020|4 (december), passeren in dit uitvoerige Literatuurbericht 47 publicaties. Onverminderd wordt er nagedacht over de kerk en wat daarbij onder meer opvalt is de grote aandacht voor het missionaire zijn van kerken. Ik constateerde dat ook al in het Literatuurbericht 2014-2017. Het is dus opnieuw een rode draad in het onderstaande overzicht: hoe kunnen kerken en (para)kerkelijke gemeenschappen open zijn naar en dienstbaar aan hun omgeving? Relatief nieuw is de aandacht voor religie en ondernemerschap. Hier komen werelden bij elkaar die heel lang gescheiden zijn geweest.

Ik heb geprobeerd een indeling te maken van de besproken boeken. Dat was niet eenvoudig omdat allerlei publicaties zouden kunnen worden ondergebracht in meerdere categorieën. Mijn indeling is dan ook niet meer dan een hulp om sneller de veelheid aan boeken in beeld te krijgen en de lezer richting te bieden bij de eigen zoektocht. Achtereenvolgens gaat het om de volgende onderwerpen:
• Pastores en leiderschap
Reflective practitioners: pastores die vanuit hun directe ervaringen reflecteren op kerk-zijn
• Missionair kerk-zijn
• De ‘gewone’ gemeente
• Kerkplanting, pionieren en de ‘gewone’ kerk
• Geloven buiten de kerk
• Contextualisering en soteriologie: wat is ‘heil’?
• Publicaties hoogleraren Praktische theologie. Ik dank hier Henk de Roest voor de bespreking van de publicaties van Pete Ward, Hans Schaeffer en de bundel voor Jan Hermelink.
• Dissertaties
• Religieus ondernemerschap

 

Pastores en leiderschap

Leiderschap blijft een weerkerend thema in kerkopbouwkundige literatuur. Dat hoeft ook niet te verwonderen, gelet op de tijd van transitie waarin we ons bevinden. Ik bespreek hier een zestal publicaties.

Onder redactie van PThU-theoloog Rein Brouwer verscheen de bundel The Future of Lived Religious Leadership. In zijn inleiding schrijft Brouwer dat de artikelen zeer verschillende contexten als achtergrond hebben, empirisch georiënteerd zijn (‘lived religion’) en geschreven zijn vanuit een normatieve betrokkenheid op religieus leiderschap. Zelf schreef hij een mooi hoofdstuk over de theoloog Rikko Voorberg als leider. Er is in de bundel relatief veel aandacht voor leiderschap en de digitale revolutie. Ik licht er in dat kader het artikel van VU-promovendus Theo Zijderveld uit. Hij analyseert het gebruik van Facebook en Twitter door pastor-preneur Joel Osteen, senior pastor van Lakewood Church in Houston, de grootste kerk van de Verenigde Staten. De voorganger is zeer actief op de sociale media en communiceert daar vooral bemoedigende boodschappen en inzichten in de sfeer van zelfhulp. Over allerlei zaken communiceert hij nadrukkelijk ook niet, bijvoorbeeld politieke kwesties. Er is sprake van personal branding, ‘het merk’ Joel Osteen. Het team achter hem doet nadrukkelijk aan ‘reputation management’. Ook al hebben religieuze leiders aversie tegen dit soort praktijken, ze kunnen niet om digitale communicatie heen, stelt Zijderveld. Ze zullen ook digitaal aan de bak moeten en zichzelf moeten ‘verkopen’, zeker nu instituties vaak worden gewantrouwd en we te maken hebben met een uiterst competitieve spirituele markt.

Leon van den Broeke en Eddy van de Borght redigeerden de bundel Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland. Het is de vrucht van een groep van zestien onderzoekers, overwegend theologen, verbonden aan verschillende theologische onderwijsinstellingen. In hun inleiding noemen Van den Broeke en Van der Borght de centrale vraag van het boek: ‘Hoe geef je leiding aan het proces van hertaling van het evangelie in onze nieuwe culturele context?’ (10). In de groep is er een langdurige discussie geweest over waar in te zetten: bij leiderschap of bij ambt. Uiteindelijk is, getuige de titel, voor het eerste gekozen, maar ook het ambt krijgt volop aandacht in de bundel. Daar is ook wel reden toe, zeker gelet op nieuwe vormen van geloofsgemeenschappen die ontstaan. Het boek is een brede verkenning van tal van aspecten van religieus (lees: christelijk) leiderschap in een sterk veranderde en nog steeds veranderende samenleving. Daarbij is ook contact geweest met de meeste kerkgenootschappen in Nederland en België: wat denken zij over toekomstig leiderschap in hun denominatie? Joke van Saane en Stefan Paas menen dat toekomstig leiderschap ‘ondernemend zal moeten zijn, moreel authentiek en lichamelijk in de betekenis van open naar de niet-rationele registers van onze menselijkheid’ (164). De centrale vraag die ik hierboven noemde, lijkt minder sterk leidend te zijn geweest in veel bijdragen dan de beide redacteuren doen vermoeden. Het boek gaat minder direct over theologische inhoud dan over vormgeving van kerkelijk leiderschap.

Dick Both, Alex de Bruijn en Arnold Huijgen schreven het boek Nieuw Leiderschap. Both en De Bruijn zijn beiden organisatiedeskundige, Huijgen is systematisch theoloog aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Boeiend is het concept ‘commons’. ‘Een common is een samenwerkingsverband tussen mensen, los van markt en staat. Een andere omschrijving: een platform om samen dingen te doen.’ Het gaat hier om vaak tijdelijke burgercollectieven, doorgaans gestart vanuit een specifieke interesse of specifiek belang en zonder hiërarchische structurering. Onze tijd is er vol van, bijvoorbeeld in de vorm van pioniersinitiatieven. We zien hier een zekere spanning tot het institutionele denken. Als we dat kerkelijk toespitsen, gaat het om zaken als lidmaatschap, ambten, bediening van sacramenten, organisatiecultuur en -structuur. Both schrijft dat veel bedrijfsculturen niet meer zijn toegesneden op hoe jonge mensen zijn en hoe ze willen werken. ‘(…) eisen dat jongeren zich aanpassen, dat werkt niet meer. Dan gaan ze gewoon ergens anders heen, of sterker nog, dan richten ze hun eigen bedrijven op en laten ze ons verbijsterd achter.’ Ook dit plaatje is herkenbaar voor de kerk. Pioniers zijn vaak mensen die binnen de klassieke gestalten van de kerk niet goed uit de voeten kunnen. Zij zoeken een eigen weg buiten de gebaande paden en hebben vaak een haat-liefdeverhouding met de bestaande kerk.
De Bruijn en Both schrijven beiden niet over de kerk. Die taak is binnen het boek weggelegd voor Arnold Huijgen. Hij concentreert zich op de vraag hoever een christen mee kan gaan in het denken in gedeeld leiderschap. Hij komt – uiteraard! – uit bij dienend leiderschap in het spoor van Jezus en staat kritisch tegenover het denken in termen van autonomie. De spannende lijnen en ontwikkelingen die door Both en De Bruijn zijn geschetst, krijgen bij hem echter niet echt een kerkelijke vertaling. Wat bijvoorbeeld betekenen ‘commons’ voor de kerk? Wat is de rol van het ambt in een tijd van organiseren van onderop? Wat is de plek van de klassieke denominatie in een tijd van netwerkvorming die geen weet heeft van traditionele kerkelijke grenzen?

Twee Amerikaanse sociologen, Brad Christerson en Richard Flory, schreven The Rise of Network Christianity. Daarin beschrijven ze de opkomst van charismatische leiders die vanuit een eigen beweging en binnen netwerken opereren. Ze werken niet binnen de kaders van een denominatie, maar ‘werven’ via sociale media en eigen evenementen een eigen achterban. Voorbeelden zijn Bill Johnson die de lokale Bethel-gemeente in Redding, USA, transformeerde tot een knooppunt in een internationaal netwerk en Mike Bickle en diens International House of Prayer. Globalisering en digitalisering stellen deze en andere religieuze ondernemers in staat een groot netwerk op te zetten en te gebruiken voor ‘de export’ van hun eigen theologie. De onderzoekers zien dit fenomeen in toenemende mate en stellen dat de toekomst aan dit soort religieuze ondernemers is, in het bijzonder binnen de protestants-evangelische wereld. Het gaat hier om leiders die vanuit hun ongebonden zijn een hoge mate van vrijheid hebben een eigen theologie te ontwikkelen en mensen aan zich te binden door ‘an aggressive and intensely experiential form of Christianity’ (149). Ze zijn exponenten van wat de Duitsers noemen een ‘Erlebnisgesellschaft’ waarin ingezet wordt op de kwaliteit van de (bij voorkeur extatische) ervaring en veel minder op de continuïteit van geloofsgemeenschap. Het zijn vooral jonge mensen die worden aangetrokken door dit ‘netwerk-christendom’. De auteurs schrijven dat dit type christendom niet in staat zal zijn te werken aan ‘long-term social change’, vanwege het ontbreken van het culturele en structurele instrumentarium daarvoor. Christerson en Flory constateren dat gelovigen zich steeds minder met lokale gemeenten en overkoepelende kerkverbanden zullen verbinden en identificeren. Ze komen tot vier onderling samenhangende hypothesen rond christelijke gemeenschapsvorming in de toekomst. Allereerst zal geloofsbeleving steeds meer experimenteel worden. Voorgegeven schema’s en tradities nemen af in gewicht. In de tweede plaats verschuift religieuze autoriteit van instituties naar individuen. In een derde hypothese stellen ze dat religie meer praktisch en minder theologisch wordt. Religie wordt meer een kwestie van doen dan van doordenking. Een laatste verwachting is dat geloofspraktijken vooral een kwestie worden van ‘experiential consumption’, een zaak van co-creatie tussen consumenten die tegelijk religieuze producenten zijn.
We zien sporen van Network Christianity ook in Nederland (zie hiervoor ook een artikel van VU-religiewetenschapper Miranda Klaver). Illustratief in dit verband is ook de plaats die het Evangelisch Werkverband (EW) binnen de Protestantse Kerk in Nederland op zijn conferenties inruimde voor mensen als Randy Clark. Hij is de stichter van The Apostolic Network of Global Awakening, een internationaal opererende onafhankelijke beweging die zich concentreert op ´a teaching, healing and impartation ministry´. Het EW kiest daarmee voor een verbinding met personen en theologische inhouden die ver af staan van de traditie binnen de kerk waarvoor ze zoekt naar vernieuwing.

Andrew Root schreef het boek The Pastor in a Secular Age. De titel doet al vermoeden dat hij in gesprek is met Charles Taylor en dat is inderdaad het geval. Wat moet een pastor eigenlijk nog in een samenleving die vooral leeft binnen ‘een immanent frame’? De subtitel van het boek is hier veelzeggend: ‘Ministry to people who no longer need a God’. Is de pastor niet vooral een museumstuk uit een voorbije periode? ‘The pastor is like the manager of a video rental or VCR repair store’, schrijft hij (xxi). Root bespreekt de doorgaande secularisering van onze maatschappij aan de hand van pastores uit zeer verschillende tijden: Augustinus, Thomas Becket, Jonathan Edwards, Henry Ward Beecher, Harry Emerson Fosdick en Rick Warren. Hij doet dat vanuit de stelling dat ze – al dan niet tegen wil en dank – hebben gereageerd op en soms ook hebben bijgedragen aan het proces van secularisering. Als ik me beperk tot de laatste uit het rijtje, Rick Warren, dan vraagt Root aandacht voor het ondernemerschap van Warren en zijn aanvoelen van onze authenticiteitscultuur. In deze cultuur zoeken we onze identiteit niet meer vooral in de geborgenheid binnen collectieven, maar in een eigen persoonlijke zoektocht naar zingeving en een doel (Purpose Driven!) om voor te leven. Root komt zo uit bij Taylor’s ‘expressive individualism’, maar constateert hier ook een paradox: hoe meer we zoeken naar persoonlijke authenticiteit, des te meer gaan we vaak op zoek naar grote groepen om juist daarin ons eigen ‘spirituele gelijk’ te beleven. De opkomst van de megakerken in Amerika en ook hier in Nederland kunnen in dit licht worden bezien.
Root verzet zich tegen allerlei hypes van vandaag de dag waarin de voorganger vooral manager en CEO wordt en leiding gaat geven aan iets als een onderneming. De pastor zal voorbij moeten komen aan een vooral professioneel-functionele opvatting van het werk en moeten toegroeien naar ‘seeing ministry as the very way of imagining divine action in our secular age’ (xxi). Dat God handelt is een vreemde werkelijkheid geworden in onze samenleving en het vraagt dus veel oefening om deze ‘divine action’ midden in het leven van alledag weer te ontdekken en te communiceren. In zijn slothoofdstuk komt Root in dat kader uit bij het gebed als manier om weer diepte te krijgen in ons leven en het dictaat van een exclusief immanent frame achter ons te laten. ‘(…) the pastor’s vocation, particularly living in a secular age, is to teach people to pray, and to do so not just individually but, more primarily, together. It is even the task of the pastor to form her own life around the practice of prayer’ (273). Het gemeenschappelijke gebed is cruciaal voor Root. Samen bidden en voor je laten bidden vanuit onze levensverhalen is cruciaal binnen een geloofsgemeenschap. Een eredienst waarin alleen de voorganger bidt, is dan ook echt te mager in de ogen van Root. Helemaal aan het eind van het boek noemt hij Eugene Peterson als voorbeeld van een pastor die – met vallen en opstaan – geleerd heeft hoe belangrijk het is een gebedscultuur in de lokale gemeente te ontwikkelen.

Marius Noorloos, inmiddels in de tachtig, schreef na zijn eerdere theologische memoires Gaandeweg verder (2017) alsnog een nieuw boek, Vruchten van de Bron. Ik plaats het hier onder leiderschap, maar het boek is breder. Het is primair een pleidooi om intensiever met de Bijbel om te gaan om zo te komen tot ‘vruchtbaar bijbelgebruik’. Daarin ligt bij Noorloos een belangrijke voorwaarde om te komen tot ‘vruchtbaar leiderschap’. Kerkelijke leiders zullen geestelijke leiders en begeleiders moeten zijn. ‘Gemeenteleden de Bijbel vruchtbaar leren gebruiken is zelfs het belangrijkste doel van kerkelijk leidinggeven’, stelt Noorloos. En hoe zou dat kunnen als leiders zelf geen actieve bijbellezers zijn, dat wil zeggen niet enkel met het oog op hun voorgaan de Bijbel lezen. Goede leiders laten zich leiden en zijn bereid te lijden omwille van het Evangelie. Hij vraagt ook aandacht voor de samenhang van levensloop, theologie en gemeenteopbouw. Via dertig vragen kunnen voorgangers – al dan niet groepsgewijs – doen aan zelfonderzoek rond deze samenhang.

 

‘Reflective practitioners’

Onder dit hoofdje noem ik hier een vijftal boeken van praktijkwerkers die tegelijk afstand van die praktijk kunnen nemen en zo tot praktisch-theologische reflecties komen ten dienste van juist die praktijk.

Het eerste boek dat ik noem is een regelrechte bestseller. Het is van de hand van de Canadese priester James Mallon. Hij schreef – zeker binnen zijn eigen context, de Rooms-Katholieke Kerk – een opmerkelijk boek. Begin 2019 verscheen het onder de titel Als God renoveert in een Nederlandse vertaling. Sinds het verschijnen is het boek al herhaaldelijk herdrukt en inmiddels is er ook een werkboek bij verschenen. Mallon signaleert twee grote crises binnen zijn kerk: een identiteitscrisis en een leiderschapscrisis. Hij gaat die op een stevige manier te lijf. Zo gooit hij met zijn keuze voor toewijding en een heldere rooms-katholieke identiteit de knuppel in het hoenderhok van allerlei vaste patronen in denken en handelen. Hij heeft rondgekeken in met name evangelische kerkelijke praktijken en probeert wat hij daar heeft gezien en geleerd om te zetten in rooms-katholieke pasmunt. Een voorbeeld van deze kruisbestuiving is de introductie van de Alpha-cursus in zijn parochie. Mallon kan niet leven met religieuze achteloosheid en legt de lat rond bijvoorbeeld de participatie aan sacramenten en rituelen in zijn parochie een stuk hoger. Zo vraagt hij om een hoge mate van participatie bij het vormen van jongeren. Het aantal vormelingen daalt daarmee met 40 procent, maar wel blijft 80 procent van hen ook nadien betrokken. Zo is het vormsel geen ‘kerkelijke uitrij-kaart’ meer. Het moet in de kerk primair gaan om discipelschapsontwikkeling, niet om religieuze dienstverlening. Pastoraat moet gericht zijn op het geestelijk volwassen worden van gelovigen, niet op crisissituaties. De priester is meer vroedvrouw dan uitvaartleider. Er is in Nederland blijkens de verkoopcijfers van het boek en een zwaar overtekende tweedaagse dit voorjaar (gecanceld vanwege corona) grote interesse in het denken van Mallon. Toepassing ervan in Nederlandse parochies zal moeten uitwijzen hoe vruchtbaar dit denken is.
Leo Fijen schreef er een mini-boekje over met vijf Nederlandse praktijkervaringen. Daarin zien we moed om de kerkelijke bakens echt te verzetten, nieuw elan, maar ook weerstand en afhakende parochianen. De Alpha-cursus vormt in de praktijkverhalen een belangrijk instrument voor het werken aan vernieuwing. De vijf impressies zijn momentopnames van het allereerste begin. Het zou goed zijn over vijf jaar nog eens te kijken naar de doorwerking van Mallon.

Arjan Zantingh is een van de voorgangers van de sterk gegroeide Stadskerk in Groningen (Vrije Baptisten). Hij schreef het boek Tweecomponentenkerk waarin hij pleit om op allerlei terreinen een middenpositie te zoeken. Kerken hebben nog wel eens de neiging om – als het gaat om bepaalde aspecten – aan één kant van de boot te gaan hangen, maar Zantingh fluit de kerk steeds terug naar het gezonde midden van én-én. Elementen die hij daarbij noemt zijn onder meer Woord en Geest, binnen en buiten, waarheid en genade, bidden en werken. In het zoeken naar een vruchtbaar midden brengt hij ook de ervaringen vanuit zijn eigen Stadskerk in. Het zal duidelijk zijn dat hij vanuit zijn eigen theologische ligging tot een eigen middenpositie komt. Zijn boek wil deze positie niet fixeren, maar nodigt gemeenten uit een context-specifieke en dynamische balans te zoeken. Elke gemeenschap kan de polariteiten van Zantingh gebruiken om het eigen functioneren tegen het licht te houden en zo te verdiepen.

Henk Stoorvogel is een van de voorgangers van de Vrije Evangelisatie Zwolle (VEZ), een grote evangelische kerk in Zwolle, gesticht in de jaren dertig van de vorige eeuw. Ook is hij oprichter van de mannenbeweging De 4e Musketier. Stoorvogel zoekt toekomst voor de kerk in Nederland en komt in die zoektocht uit bij de ‘oergemeente’ in Antiochië, waarover we lezen in het bijbelboek Handelingen. Hij noteert tien lessen die we van deze kerk kunnen leren. De eerste drie zijn voor Stoorvogel het meest basaal: het Woord van Jezus als Heer staat centraal; radicaal discipelschap is de norm en een levende gemeente kent een krachtige werking van de heilige Geest. Elders besprak ik het boek uitvoerig, hier beperk ik me tot een enkele aantekening. Er zitten in dit boek naar mijn overtuiging veel belangrijke lessen voor de kerk in Nederland. Het boek is met passie geschreven door een auteur die ook echt weet waarover hij het heeft. Kritisch kun je echter zijn op de manier waarop hij de gemeente van Antiochië schildert als een welhaast perfecte gemeente. Het lijkt er op dat hij karakteristieken die hij nodig acht voor de gemeente van nu als het ware ‘inleest’ in het verslag uit Handelingen en deze vervolgens weer als behartenswaardige lessen voorlegt aan de kerk van nu. Onverwacht actueel is het multiculturele en mogelijk ook multi-etnische leiderschapsteam in Antiochië. Simeon ‘die Niger werd genoemd’ (Handelingen 13:1) hoort bij de vijf genoemden en allerlei uitleggers gaan er vanuit dat het hier om een donkere Afrikaanse man gaat. Stoorvogel registreert het multiculturele en multi-etnische karakter van het team, maar werkt dit thema niet echt uit. Van multicultureel leiderschap weten we dat dat niet eenvoudig is en op dit vlak ligt er voor onze vaak mono-culturele kerken een grote uitdaging.

In Assen ontstond in 2015 de geloofsgemeenschap Assen Zoekt. De pioniers, Rudolf Setz, oprichter van stichting Present, en Marten van der Meulen, universitair docent aan de PThU, waren met hun gezinnen neergestreken in de wijk Vredeveld en zochten daar naar een manier om kerk te zijn, vooral voor hen die de ‘gewone’ kerk niet gemakkelijk binnen zouden stappen. Dat begon met zoeken naar waar mensen mee bezig waren, waar ze naar zochten. Gaandeweg ontstond een geloofsgemeenschap, waarbij de kleine en de middelgrote (missionaire) groep een belangrijke rol spelen. Het denken van pionier Mike Breen en zijn 3DM-beweging is een belangrijke bron van inspiratie voor de auteurs. Breens boeken zijn besproken in eerdere afleveringen van dit literatuurbericht. In Een kerk die kan denken Setz en Van der Meulen vanuit hun eigen ervaringen na over missionair present zijn in een buurt of wijk. Het boek is een mooie mix van levensverhalen van mensen, van lessen die de auteurs hebben geleerd tijdens hun pioniersreis en van de theologie achter de gemeenschap. Het in missionaire kringen geliefde woord van Jeremia over het zoeken van de bloei van de stad door de ballingen (29:7) is ook in Assen belangrijk.

René van Loon, PKN-gemeentepredikant in Rotterdam, werd getroffen door de kerkelijke vernieuwing in zijn eigen stad. Hij besloot zijn studieverlof te gebruiken om een rondreis te maken langs allerlei groeiende en bloeiende gemeenten en gemeenschappen in Rotterdam en ook elders in Nederland. Aanvullend keek hij ook rond in Engeland. Hij doet er verslag van in Lente in de kerk. Er is meer dan krimp! Voor Van Loon zijn allerlei pioniersplekken, groeiende gemeenten en gemeenschappen tekenen van een nieuwe lente in de kerk. Hij brengt ons op allerlei plekken in Nederland, voornamelijk in de grote steden. Een enkele keer is hij ook buiten de grote stad te vinden, in bijvoorbeeld Serooskerke en Mijdrecht, maar vooral in de grote steden ziet hij de lente. Dat spoort met wetenschappelijke inzichten die kerkgroei en -vernieuwing vooral lokaliseren in groeiende stedelijke gebieden met hun vaak veelzijdige urbane dynamiek. Aandacht heeft hij ook voor migrantengemeenschappen, vaak niet gezien door ‘witte’ kerken. Persoonlijke verslagen van kerkdiensten en interviews met voorgangers en andere betrokkenen brengen de praktijk dichtbij. Hij probeert vanuit zijn observaties lessen te formuleren voor kerken in het algemeen. Wat is nodig om de lente een kans te geven? Hij wijst hier allereerst op de belangrijke plek van het gebed. Alleen God zelf kan nieuwe groei en bloei geven. Van belang is in zijn ogen ook het lef te komen tot wat hij noemt een ‘liturgietransitie’. Het orgel zal moeten plaatsmaken voor een band, want met de Geneefse psalmmelodieën gaan we het niet redden. Dat is een moedig advies, want hij houdt, net als vele anderen binnen de kerken, van de klassieke psalmen. ‘Witte’ en migrantenkerken zullen veel meer het onderlinge contact moeten zoeken en onderschat niet het belang van het kerkgebouw als visitekaartje. Dat zijn een paar van zijn lessen.
Van Loon schreef een prikkelend boek dat ons weghaalt uit kerkelijke neerslachtigheid en doemdenken. Het nodigt uit zelf op stap te gaan en rond te kijken en te leren van groeiende en bloeiende gemeenschappen. Toch kun je vragen stellen. Zal het ooit nog zomer worden in de kerk? En rekent Van Loon zich niet te rijk met zijn zwaluwen? Elders schreef ik uitvoeriger over dit boek.

 

Missionair kerk-zijn

In 2018 verscheen onder de titel Merkbaar aanwezig in vertaling een boek van de Canadese theoloog David E. Fitch. We zouden het boek kunnen typeren als een evangelische variant van de Missio Dei-benadering. Fitch benadrukt de aanwezigheid van God als centrale ‘categorie’ in het functioneren van de gemeente. Het is de roeping van de kerk deze aanwezigheid te (h)erkennen en zonder machtspretenties dienstbaar aan te sluiten bij wat al van Godswege is en gebeurt. Fitch noemt zeven te ontwikkelen disciplines binnen de kerken die groei mogelijk maken in ‘merkbare aanwezigheid’. Achtereenvolgens gaat het om de disciplines van de Tafel van de Heer, de verzoening, het verkondigen van het Evangelie, het zijn met ‘de minsten’, het zijn met de kinderen, de vijfvoudige bediening (APEST – ‘apostles, prophets, evangelists, shepherds, teachers’, Efeze 4) en die van het Koninkrijksgebed. Telkens bespreekt Fitch de disciplines vanuit de drie cirkels die hij onderscheidt. De eerste is de intieme cirkel waartoe de bewust gelovigen van een geloofsgemeenschap behoren. Vervolgens is er de onderbroken cirkel met open grenzen. Daarbij moeten we denken aan de mensen uit de buurt van de kerk en anderen die op de een of andere manier een lijntje hebben naar de gemeenschap. Ten slotte is er de halve cirkel van de gelovigen in de wereld. Hier zijn christenen te gast in het spoor van de 72 uitgezonden leerlingen in Lukas 10. Eenzijdige concentratie op de intieme cirkel mondt uit in een intern gerichte onderhoudsmodus, eenzijdige aandacht voor de derde halve cirkel leidt tot uitputting.

Een grondige studie verscheen in 2018 van de hand van de Duitse theoloog Philipp F. Bartholomä. Hij deed onderzoek naar kansen voor missionaire gemeenteopbouw binnen – wat de Duitsers noemen – Freikirchen. Dit zijn de kerken die bestaan naast – vanouds – de grote Duitse volkskerken, zowel protestants als katholiek. De aanleiding voor het onderzoek is de ‘Freikirchliche Krise der Mission’. De auteur verkent in het eerste deel van het boek de context waarin Freikirchen functioneren. Daarbij besteedt hij aandacht aan de geschiedenis van deze kerken, hun zelfverstaan, het eigene van onze samenleving (secularisering, geloof als optie (Taylor)) en de uitdagingen die dat met zich mee brengt. Deel 2 is vooral empirisch en bestaat uit een kwantitatief en een kwalitatief deel. De onderzoeker werkte met een schriftelijke enquête onder gemeenteleden uit zo’n vijftig gemeenten. Zo kreeg hij een beeld van de samenstelling van deze gemeenten en de missionaire mindset van hun leden. In het vooral kwalitatieve deel onderzocht Bartholomä twee min of meer succesvolle missionaire gemeenten. Hij heeft bij zijn keuze vooral gelet op het aantal toetreders en/of bekeerlingen. Binnen de breedte van missionair zijn – denk aan de anglicaanse ‘Five Marks of Mission’ – heeft de onderzoeker dus primair gekozen voor processen van bekering en toetreding. Dat accent vinden we ook in het laatste deel waarin hij nadenkt over de vraag hoe een missionaire ecclesiologie ten dienste van Freikirchen er uit zou kunnen zien en hoe de missionaire praktijk verbeterd zou kunnen worden. Bartholomä constateert dat de Freikirchen in het verleden altijd geprofiteerd hebben van de ‘alomtegenwoordigheid’ van de volkskerk, maar dat deze ‘luxe’ voorbij is. De ervaring is dat ook de Duitse Freikirchen het vooral moeten hebben van toetreders met een basale kerkelijke socialisatie, maar juist deze socialisatie verdampt in onze dagen. Vaak wordt de christelijke grondwaterspiegel nog te hoog ingeschat en relateert men het eigen functioneren nog te sterk aan dat van de volkskerken. Freikirchen zullen het echter meer op eigen kracht moeten doen, er is niet meer iets als een volkskerkelijke leunstoel beschikbaar. In termen van Charles Taylor: de kerken zullen ‘Super-Nova proof’ moeten zijn. Evangelisatie zal proces-evangelisatie moeten zijn, met een lange adem van de kant van de gemeente en met oog (en hart) voor het verlangen van seculiere mensen. Met een beroep op Taylor schrijft Bartholomä ook dat de kerk niet al haar kaarten zal moeten zetten op het hier en nu, maar haar oriëntatie op en geloof in het ‘Jenseits’ zal moeten communiceren. Veelvormigheid qua gemeenschapsvormen is ook een ‘Gebot der Stunde’ en daar heeft de freikirchliche ecclesiologie ook alle ruimte voor, aldus de onderzoeker.

Gert Noort, directeur van de Nederlandse Zendingsraaad (NZR) en sinds vorig jaar bijzonder hoogleraar Missiologie aan de Theologische Universiteit Kampen, schreef in opdracht van de Protestantse Kerk in Nederland een boek over missionair-zijn en getuigen. Het verscheen begin 2020 onder de titel De wil tot vrijmoedigheid. Noort neemt de lezer mee langs de geschiedenis van de zending binnen met name de voormalige Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland naar uiteindelijk de vraag hoe anno nu getuigen van het christelijk geloof er uit zou kunnen zien. Het woord vrijmoedigheid neemt daarbij een belangrijke plek in. Noort vult dat echter niet op triomfantelijke, stoutmoedige of zelfbewuste manier in. De vrijmoedigheid waar hij voor pleit is een kwetsbare vrijmoedigheid die ontstaat vanuit de ontvankelijkheid voor wat er van Godswege op ons afkomt: genade. Vrijmoedigheid is daarmee ook primair een gave, het is niet onze vrijmoedigheid die of ons activisme dat de wereld redt. Noort keert zich ook tegen het kwantitatieve groeidenken. ‘De navolging richt de aandacht op een leven vanuit kwetsbaarheid, imperfectie en verwonding. We nodigen daarbij uit om met ons op te trekken en de lofzang aan te heffen, ongeacht of dit groei oplevert’ (115).

Van zeer recente datum is het boek van Thom S. Rainer dat hij schreef naar aanleiding van de coronacrisis. Er zullen zeker meer boeken en artikelen volgen, want deze crisis snijdt diep in samenlevingen in en ook in het kerkelijk leven. Het boek met de titel The Post-Quarantine Church moet in haast zijn geschreven en dat is ook wel te merken. Allerlei zaken hadden meer uitgewerkt kunnen worden. Het schrijven van het boek midden in de crisis is sowieso niet zonder risico. We weten immers niet eens of we echt post-corona zijn in en of de tijd van quarantaine werkelijk achter ons ligt. Toch biedt het boek boeiende inzichten, ook vanuit missionair perspectief. De grondstelling van het boek is dat het nooit meer wordt zoals het was, maar dat dat niet erg is. God is trouw. Digitalisering van kerkelijke communicatie zal blijvend zijn en Rainer ziet daarmee ook nieuwe missionaire kansen. Hij ziet ook een bekering naar de buurt (ten tijde van de lockdown hebben velen hun buurt en hun buren beter leren kennen) en een hernieuwde kerkelijke oriëntatie op de directe omgeving. Ook kijkt hij met nieuwe ogen naar het kerkgebouw: is dat niet intensiever te gebruiken door en ten dienste van het dorp of de wijk? Een boeiende en ook herkenbare observatie is dat de pandemie voor velen ook een verademing was: geen drukke agenda en volle avonden meer. Rainer wil hier lessen uit trekken. Misschien zat de kerkelijke agenda wel veel te vol. ‘There is no time like the present to replace complexity with simplicity’ (103). Doe een paar dingen goed en laat heel veel rusten.

 

De ‘gewone’ gemeente

Een uitgever moet wel goede redenen hebben om een boek van tien jaar oud alsnog te vertalen. Kennelijk zag uitgeverij Gideon deze redenen en het moet gezegd, dit boek is wel een behoorlijke steen in de vijver van gangbare kerkelijke praktijken. Frank Viola maakt zich al lang sterk voor organische vormen van kerk en George Barna is de man achter de Barna Group, een onderzoeksinstelling op het snijvlak van geloof en cultuur. Hun boek kwam in 2007 uit onder de provocerende titel Pagan Christianity. De Nederlandse titel, Zo zijn onze manieren, is een stuk braver, maar de inhoud blijft provocerend. Het boek wandelt langs allerlei gangbare kerkelijke praktijken en stelt daar telkens vragen bij. Vooral de eredienst en elementen daaromheen worden onder handen genomen. Zo zijn er hoofdstukken over de liturgie, de preek, de voorganger, muziekleiders, het geven van tienden en het salaris van geestelijken. Met de oorspronkelijke Engelse titel gaven de auteurs aan dat binnen de kerk allerlei heidense elementen zijn binnengeslopen die als het ware zijn gedoopt en daarmee nauwelijks nog besproken worden en soms zelfs onbespreekbaar zijn geworden. Prikkelend is hun denken over de preek. Ze hebben er weinig goede woorden voor over. De monologische preek maakt de toehoorder tot zwijgende en onmondige luisteraar, draagt niet bij aan diens geestelijke groei en rust hem of haar ook niet echt toe, mede omdat de preek meestal ‘onpraktisch’ is. De kerk heeft veel minder kanselredenaars en veel meer geestelijke coaches nodig.
Ik ben geen kerkhistoricus en kan dus niet alle historische exposés in het boek natrekken, maar zelfs als de historische onderbouwing niet altijd deugt, bewijst het boek zijn waarde. Het stelt goede vragen bij allerlei kerkelijke gewoontes en praktijken. Hermeneutisch kan er wel het een en ander worden aangemerkt op de inhoud, maar dat neemt niet weg dat het prima dienst kan doen om de gemeente van Christus op een vruchtbare manier uit haar comfortzone te halen.

Marijn Vlasblom schreef voor zijn mastergraad in de theologie een scriptie over het geleefde geloof binnen de gemeente met als spits de vraag wat de betekenis is van de gemeente voor het alledaagse geloof. Hij deed er empirisch onderzoek naar in een baptistengemeente in Arnhem. De uitkomsten vielen niet mee. Het alledaagse leven en geloof bleken behoorlijk los van elkaar te staan. De respondenten konden wel geloofservaringen noemen, maar die bleken vaak nauwelijks gerelateerd te zijn aan het leven van alledag en ook niet aan de gemeente als geloofsgemeenschap. De meeste ervaringen waren individuele ervaringen met God, los van de gemeenschap. Vlasblom schrijft dan dat de gemeente vooral in faciliterende zin aanwezig lijkt te zijn. Ze creëert de bedding waarin individuele geloofservaringen kunnen worden opgedaan. Zijn onderzoek is het startpunt voor de bundel Geloven in de gemeente waarin mede-baptisten reflecteren naar aanleiding van de uitkomsten. Er zijn onder meer bijdragen van Teun van der Leer en Jan-Martijn Abrahamse. Van der Leer benadrukt het theologische gewicht van de geloofsgemeenschap. Zonder een geloofsgemeenschap eenvoudigweg geen Evangelie. Hij keert zich daarmee sterk tegen de individualisering van geloof. Ook Abrahamse zoekt naar vruchtbare geloofsgemeenschap en kapittelt in dat verband zaken uit de eigen traditie. Zo krijgen de megakerken er bijvoorbeeld van langs. Ze vermijden kwetsbaarheid door de (schijnbare) veiligheid van de grote aantallen. Ook de Opwekkingsbundel vindt geen genade bij Abrahamse: de liederen zijn gemiddeld genomen te opgewekt om ruimte te geven aan de ervaring van Gods zwijgen en afwezigheid. Een liedcultuur bepaalt altijd in zekere mate de geloofscultuur van de gemeente. Als het gloria de toon zet, is het kyrie van het dagelijks leven al gauw te storend. Ligt daar een grond voor wat Vlasblom ontdekte in zijn onderzoek? De bundel onder redactie van Vlasblom biedt boeiende inzichten, maar een concrete strategie om het gesignaleerde probleem aan te pakken, ontbreekt. Maar misschien is die er ook niet …

Jelle de Kok is sinds 2017 predikant-toeruster binnen de Protestantse Kerk vanuit het Evangelisch Werkverband, een verband dat zoekt naar geestelijke vernieuwing van gemeenten en individuele gelovigen. In Ruimte voor de Geest wijst de Kok daarvoor wegen aan. Hij zet sterk in op openheid voor het werk van de Heilige Geest. Zonder die openheid is het in de kerk in zijn ogen dweilen met de kraan open. Het boek telt drie delen: ruimte voor de Geest in de kerk, ruimte voor de Geest in ons persoonlijk leven en ruimte voor de Geest stimuleren bij anderen. Het boek is vooral geschreven om kerkenraden te helpen zich te bezinnen op hun functioneren om zo meer Geestkrachtig leiding te kunnen geven aan hun geloofsgemeenschap. In het spoor van Marius Noorloos kan ook bij De Kok gemeenteopbouw niet zonder individuele geloofsopbouw.

Onder redactie van ETF-hoogleraar Praktische theologie Jack Barentsen verscheen in 2019 het boek Zoektocht naar hoop voor de stad. In het eerste deel van het boek staan vier evangelische stadsgemeenten in Vlaanderen centraal. Het betreft telkens kleine en vaak kwetsbare gemeenten in een urbane setting. Anders dan in Nederland waar evangelische gemeenten vaak konden en kunnen ‘vissen’ in de reformatorische vijver, moeten Vlaamse evangelische gemeenten het meer op eigen kracht doen omdat de afstand tot de rooms-katholieke traditie groter is. Reflectie op de vier praktijkverhalen gebeurt in deel 2 met behulp van Tim Kellers Redeemer Presbyterian Church model en de grondgedachten van het netwerk Urban Expression dat ook in Nederland actief is. Deze reflectie mondt uit in een hoofdstuk over de roeping van de kerk in de stad en een slothoofdstuk waarin acht richtingwijzers worden gepresenteerd. Als eerste wordt gepleit voor een open kerkelijke identiteit. Hier ligt ook een belangrijke taak voor leiders in de gemeente. Ook het punt van visievorming wordt als richtingwijzer genoemd. Een kerk in de stad is niet automatisch een stadskerk. Op welke wijze wil een gemeente zich verbinden met de stad of met een wijk of doelgroepen daarbinnen?

 

Kerkplanting, pionieren en de ‘gewone’ kerk

Pionieren en gemeentestichting blijven onverminderd in de aandacht in kerkopbouwkundige literatuur. Gaandeweg verschijnen ook meer empirische studies die de beweging meer ‘down to earth’ brengen en dat is winst.

Michael Moynagh, ‘huistheoloog’ van de Britse Fresh Expressions beweging, schreef een nieuw handboek over pionieren en kerkplanting. Eerder schreef hij al Church for Every Context (2012), dat ook de trekken van een handboek heeft. Het nieuwe handboek, getiteld Church in Life, kent een drieslag als structurerend element: see-judge-act. In het eerste deel brengt Moynagh de dynamische wereld van emerging communities in kaart. Er is veel spontaniteit en improvisatie in deze wereld die de klassieke kerkelijke spelregels en kaders uitdagen. Deel 2 stelt principiële vragen aan de orde. Wanneer kunnen we bijvoorbeeld spreken van ‘kerk’? Vaak heeft men gedacht in termen van praktijken die minimaal aanwezig zouden moeten zijn, maar Moynagh presenteert hier opnieuw zijn relationele criteria: er is sprake van kerk als de (onderling verbonden) dimensies up, out, in en of aanwezig zijn. Het gaat hier achtereenvolgens om de godsrelatie, de relatie met de omgeving, de onderlinge gemeenschap en de verbondenheid met de bredere kerk. Deel 3 is meer methodisch: op welke wijze kunnen nieuwe (en oude!) geloofsgemeenschappen zich ontwikkelen? Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar teambuilding en naar discipelschap. Voor Moynagh is het tot geloof komen van mensen en vervolgens discipelschapsontwikkeling een wezenlijk onderdeel van elke pioniersreis. Daarin vaart hij een andere koers dan allerlei pioniersprojecten in Nederland, waar deze inzet niet altijd echt op de kaart staat. Discipelschapsontwikkeling is bij Moynagh opnieuw een vooral relationeel gebeuren vanuit ‘conversational catechesis’.
Centraal in het boek staan concepten als ‘innovation’, ‘multiplication’ en ‘reimagination of the church’. Pioniersprojecten en kerkplantingen zijn de Research & Development-afdeling van de wereldwijde kerk. Het zijn geen geïsoleerde speeltuintjes voor een paar liefhebbers, maar proefpolders voor de kerk van de toekomst. Bij dit alles is discernment voor Moynagh van groot belang. Dit onderscheiden waar het op aankomt in deze tijd kan niet zonder een centrale plek van het gebed binnen de gemeenschap. ‘Through prayer, the Spirit stretches the imagination to embrace unexpected possibilities from the divine future.’ (412)

Andrew Dunlop beschrijft in Out of Nothing zijn pioniersreis als anglicaanse kerkplanter in een nieuwbouwwijk in Northampton, Engeland. Dunlop neemt de lezer mee naar het allereerste begin en vertelt op geordende wijze hoe de geloofsgemeenschap gaandeweg ontstaat en groeit. Hij kent de theologische literatuur en zo is het boek niet enkel een boeiende casestudy, maar weet Dunlop ook een brug te slaan tussen het praktische handwerk in het pionieren en een theologische doordenking. Zo staat hij onder andere stil bij de theologische legitimiteit van betrekkelijke uniforme doelgroepen en de vraag wat een gemeenschap tot kerk maakt. Dunlop is nadrukkelijk ook bezig met soteriologie. Hij komt uit bij een ‘cross-shaped church’ die het van Christus moet hebben. Centraal daarbij staat de door God gerealiseerde atonement. Over dit verzoenende werk wordt binnen de kerk verschillend gedacht. Dunlop benadrukt de kosmische Christus Victor-dimensie, zoals we die ook wel vinden in de oosters-orthodoxe traditie. In de dood en de opstanding van Christus heeft God de dood en de toekomstloosheid overwonnen. Deze kosmische benadering is een andere dan die waarbij het accent ligt op individuele zondenvergeving. Dunlop constateert dat onze tijd en onze cultuur voor dat laatste niet zo veel antenne meer heeft. In het spoor van de Duitse dogmaticus Eberhard Jüngel vraagt hij aandacht voor de relatie-herstellende kwaliteit van wat God in Christus heeft gedaan. Van daaruit ligt ook in de kerk de nadruk op het bouwen en zo nodig herstellen van relaties en het voorbijkomen aan ‘relatieloosheid’, een fenomeen dat op nieuwbouwlocaties bepaald niet onbekend is. De titel van het boek – Out of nothing – slaat zowel op het ontstaan van een nieuwbouwwijk uit het niets als op Gods bevrijding van mensenlevens uit ‘het niets’. Het slothoofdstuk slaat de brug tussen de ontvouwde theologie en de eigen praktijk van Dunlop. In kwantitatieve zin is de church plant geen succes, de gemeenschap blijft klein. Dat roept de vraag op naar criteria voor ‘succes’. Dunlop vindt ze – in het spoor van Michael Moynagh – primair in de sfeer van ‘fruit’. Bij hem wordt dat bepaald vanuit de atonement: in hoeverre worden mensen hersteld in hun relationaliteit, zowel met anderen als met God als met zichzelf? Dat haalt het accent weg van aantallen en getallen. Onverwacht voelt Dunlop zich geroepen naar een andere taak. Na vijf jaar vertrekt hij, eerder dan gedacht. Dat bepaalt ons bij leidinggeven aan pioniersprojecten. Hij haalt George Lings aan die schrijft dat ‘the characteristic of pioneers is that they are first in and also first out’ (149). Dat is een prikkelende stelling die vermoedelijk niet elke pionier zal onderschrijven. Dunlop is eerlijk als hij schrijft dat hij zijn opvolging onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. De beschrijving van hoe het na zijn vertrek verder is gegaan met de prille gemeente, zou daarom een waardevolle aanvulling in het boek zijn geweest.

Steve Taylor, werkzaam aan een theologische instelling in Nieuw Zeeland, deed longitudinaal onderzoek naar Fresh Expressions in Groot-Brittannië. Hij begon met het onderzoek kort na de milleniumwende en pakte het opnieuw op in 2011 en 2012. Zo kreeg hij zicht op de ontwikkeling van pioniersplekken en ging de roze bril af. Veel van de door hem onderzochte plekken redden het niet en waren opgehouden te bestaan. Dat gold ook voor de plek waar hij zelf aan de basis had gestaan. Factoren zijn de mobiliteit van mensen (verhuizingen etc.), leiderschapstransitie, gebrek aan goed management en uitputting. Sustainability is een belangrijk element in pioniersprojecten. Taylor maakt er een rekensom van: sustainability = sociological stability x evolving group identities x flexibility (87).

Het thema van bestendiging staat ook centraal in de MA-scriptie van Martijn Vellekoop, leidinggevende in het team ‘missionair’ van de Protestantse Kerk in Nederland. Hij heeft in zijn onderzoek gekeken naar de bestendiging van social startups vanuit de vraag wat pioniersplekken daarvan kunnen leren. Hij kwam daarbij tot zes relevante factoren: verworteling met de doelgroep of buurt, een goede relaties tussen pioniersplek en betrokken gemeente(n), een sterke gedrevenheid door idealen en geloof, ondernemende kwaliteiten bij de voortrekker(s), een passend verdienmodel en gedeeld leiderschap binnen het team.

De Amerikaanse theoloog Christopher B. James deed een onderzoek naar nieuw gestichte kerken en andere christelijke geloofsgemeenschappen in Seattle, USA. Seattle is een tamelijk seculiere stad en daarmee in de ogen van de onderzoeker een belangrijke trendsetter binnen de Verenigde Staten. Het boek is een uitvloeisel van het promotieonderzoek van James. Hij spoorde 105 kerken op die gestart zijn tussen 2001 en 2014. Een kernelement in zijn onderzoek was een survey waarin hij naast allerlei praktische vragen ook plaats inruimde voor meer theologisch-inhoudelijke vragen. Met name op grond van die laatste vragen kwam hij uit op een typologie van deze nieuwe kerken. Hij onderscheidt vier typen. Allereerst is er de Great Commission Team. ‘De Grote Opdracht’ uit Mattheüs 28 is hier leidend. Deze kerken zijn sterk gericht op evangelisatie en bekering. Een tweede groep is ‘the Household of the Spirit’. Ook deze kerken zijn missionair, maar hebben een groter accent op de eredienst waarbinnen ruimte is voor meer ‘extatische’ elementen en de meer ‘spectaculaire’ gaven van de Geest. In de derde plaats zijn er New Community-kerken. Dit was de kleinste groep onder de 105 kerken. Het gaat hier om sacramenteel-liturgische gemeenschappen met een sterk accent op de eredienst en tot op zekere hoogte een antithetische houding ten opzichte van de twee al genoemde groepen. Politiek en cultureel gezien betreft het progressieve kerken. Een laatste groep is die van de kerk als Neighborhood Incarnation. Ze kennen een sterke gerichtheid op de directe omgeving en willen daar dienstbaar aan zijn. Het accent ligt niet op de zondagse eredienst, maar op het deel uitmaken van de buurt. Hun gebouwen zijn vaak ook geen ‘echte’ kerken. James acht een ‘mixed economy’ van kerken in de stad noodzakelijk. Er moet ruimte zijn voor alle vier de typen, maar hij acht de laatste categorie de meest vruchtbare in een stedelijke, seculiere setting. Wat me onder meer trof in het boek, is de polarisatie die niet enkel in de Amerikaanse politiek bestaat, maar ook het kerkelijk landschap kleurt. Kerken van het type Neighborhood Incarnation zijn in de ogen van de auteur het beste in staat uit deze gepolariseerde sfeer te blijven.

Ook in empirische zin zijn pioniersplekken object van onderzoek. De Protestantse Kerk in Nederland deed onderzoek naar de beleving van pioniersplekken door deelnemers. Daarbij keken de onderzoekers vooral naar de impact die het pionieren heeft op hun levensbeschouwing en op hun ‘socialiteit’. Concreter geformuleerd: welke invloed heeft het meedoen in een pioniersplek op de plek van geloof in de levens van deelnemers en welke ontwikkeling zien we in hun sociale leven? Het onderzoek liet zien dat pioniersplekken in staat zijn in contact te komen met mensen voor wie de ‘gewone’ kerk niet of niet meer in beeld is. De onderzochte pioniersplekken blijken in zowel sociaal als in godsdienstig opzicht veel voor de betrokkenen te betekenen. Beide dimensies blijken ook fundamenteel met elkaar verweven te zijn. Het viel op dat veel van de geïnterviewde 42 deelnemers relatief kwetsbaar zijn. De kracht van de plekken lijkt mede te liggen in hun kleinschaligheid en in de combinatie van een heldere identiteit en een laagdrempelige, informele instap. In twee rapporten is het onderzoek samengevat. Tussenstand pionieren is de korte, toegankelijke versie, Onderzoeksverslag impact pionieren bevat meer verantwoording, reflecties en aanbevelingen.

George Lings, een van de pioniers in de wereld van ‘fresh expressions’ in Engeland, schreef het boek Reproducing Churches. Naast bestaande paradigmata binnen het denken over de kerk en kerkopbouw (institutional, managerial, horticultural) plaatst Lings zijn interpersonal benadering. Reproductie is daarin een sleutelbegrip. Hij grijpt terug op menselijke interactie en reproductie. Reproductie is iets anders dan klonen. Er ontstaat nieuw leven dat ook echt anders is dan dat van de ouders. Voor Lings is dat belangrijk, want het voorkomt dat nieuwe kerken – ‘kerkplekken’ – in de mal van het bestaande worden geperst. Hij probeert het idee van reproductie ook theologisch te verankeren, onder andere via de Triniteit (Vader, Zoon en Geest zijn één, maar niet dezelfde) en de incarnatie van God in Jezus Christus (dat ging langs de weg van een geboorte). De incarnatie is ook expressie van het samenspel van continuïteit en verandering en daarmee een goede wegwijzer voor kerkelijk beleid. Lings is een Brit met een lange staat van dienst in de wereld van het pionieren. Hij was zelf ooit pionier, deed mee aan het schrijven van het belangrijke anglicaanse rapport Mission-shaped Church (2004) en is een erkend onderzoeker van nieuwe vormen van kerk-zijn. Al in 1992 kwam bij hem het idee op het functioneren van de kerk te vergelijken met de voortplanting van mensen. ‘Perhaps the best way of talking about this is to say that the Church reproduces. Something organic comes out of it, which inherits the family likeness and yet is also itself. This is how it is with families: parents remain parents, but their children are both related to and different from them’ (15,16) De kerk is geroepen om te ‘reproduceren’, dat wil zeggen om zowel verbonden te blijven met ‘het voorgeslacht’ (traditie, belijdenissen, denominatie etc.) als telkens weer anders te zijn. Dat klinkt in zekere zin vanzelfsprekend, maar de institutionele zuigkracht richting klonen en het maken van replica’s is soms heel sterk. Lings wil met zijn boek vooral ruimte scheppen voor andere vormen van kerk-zijn. Na de val van Jeruzalem heeft de kerk nooit meer een centrum gehad en Lings kan het dan ook niet laten Rome, maar ook Canterbury en Genève op dit punt te waarschuwen. Laat ze niet proberen kerkelijke uniformiteit op te leggen!

Lings’ boek is een uitdaging aan het adres van de Protestantse Kerk in Nederland en ook aan andere kerkgenootschappen die druk aan het pionieren zijn geslagen. Deze pioniersarbeid blijkt als een boemerang terug te keren tot het kerkverband als geheel. Allerlei fundamentele ecclesiologische vragen komen op. De Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk deed onderzoek naar de verhouding tussen ‘oud’ en ‘nieuw’. René de Reuver en Martijn Vellekoop deden er verslag van in het rapport Mozaïek van kerkplekken. Sommige pioniersplekken ontwikkelen zich tot min of meer zelfstandige geloofsgemeenschappen en de vraag komt dan op wat te doen. Moeten ze gaan functioneren binnen de bestaande kerkordelijke kaders of is dit juist een moment om kritisch te kijken naar de dienstbaarheid en vruchtbaarheid van de huidige kerkelijke spelregels? Het rapport doet dat laatste en zo komen allerlei fundamentele kwestie boven water. Wat bijvoorbeeld te doen met lidmaatschap in een tijd waarin we ons op een andere manier (tijdelijk) verbinden met bewegingen en organisaties? En wat is het ambt eigenlijk? En verbonden daarmee, wie is gerechtigd sacramenten te bedienen en hoe open maken we de toegang tot de sacramenten? Dergelijke vragen dwingen tot reflectie. In het rapport Mozaïek van kerkplekken wordt gezocht naar het scheppen van ruimte voor nieuwe vormen van kerk-zijn. Klassieke organisatieframes blijken vaak niet meer vruchtbaar te zijn, ze zijn te zwaar voor de nieuwe ‘lichte gemeenschappen’. Het rapport komt tot een soort van minimum voor zogenaamde ‘kerngemeenten’. Verbinding én ruimte zijn kernwoorden.

 

Geloven buiten de kerk

Steve Aisthorpe, missionair denker binnen de Church of Scotland, schreef het boek The Inivisible Church. Daarin concentreert hij zich op christenen die geen deel (meer) uitmaken van een kerkelijke gemeenschap. Hij ontkracht, mede op basis van empirisch onderzoek, allerlei mythes rond deze ‘loslopende’ gelovigen, waaronder de mythe dat het hier vooral om gemaksgeoriënteerde en oppervlakkige gelovigen gaat. Hij vertelt bijvoorbeeld het verhaal van gelovigen die pas na het verlaten van hun gemeente echt missionair zijn geworden. Ze verbaasden zich over de enorme tijd die na hun vertrek beschikbaar kwam voor een oriëntatie op de eigen buren en buurt. Het boek is een pleidooi om deze groeiende groep serieus te nemen en ook echt te kijken naar hun motieven om de kerk te verlaten, want die snijden maar al te vaak hout. Ik verwijs in dit verband naar het themanummer over kerkverlating van Handelingen 2020-3. Boeiend aan het einde is Aisthorpes refereren aan modality en sodality, naar het artikel van Ralph D. Winter. Naast de klassieke gestalte van de kerk (‘modality’) zijn er tal van andere vormen van geloofsgemeenschap, die Winter vangt onder de naam ‘sodality’. We kunnen dan denken aan bewegingen, evenementen, festivals etc. Aisthorpe zoekt erkenning en waardering voor de deelname aan dergelijke vormen van gemeenschap. Er is meer dan de lokale gemeente of parochie!

Op heel bescheiden schaal deed Corstian van Westen ook onderzoek onder kerkverlaters. Hij sprak tien van hen, met name binnen de setting van evangelische gemeenten. Van Westen was ook een tijdlang kerkloos en schreef het boek Adieu kerk! Adieu God? dus mede vanuit zijn eigen zoektocht. Hij sluit zich aan bij de conclusie van het Amerikaanse Barna-instituut: kerkverlating gebeurt vooral daar waar mensen weinig of niets ervaren van Gods aanwezigheid.

Op een nog heel andere manier vraagt socioloog en theoloog Kees de Groot (Tilburg University) aandacht voor de christelijke traditie buiten de kerk. Onder de prikkelende titel The Liquidation of the Church schreef hij een boek waarin hij laat zien dat de christelijke traditie zich meer en meer begeeft buiten de klassieke kerkelijke bedding. Liquidation moeten we vooral lezen in het spoor van Baumans Liquid Modernity (zie hier ook het boek Pete Ward in dit Literatuuroverzicht). De Groot ziet overal in de samenleving sporen van het christelijk geloof, bijvoorbeeld op de spirituele markt, in de media, in de geestelijke gezondheidszorg en in de kunst. Religie gaat van ‘solid’ naar ‘liquid’. Bijzonder actueel is zijn pre-corona-onderzoek naar het digitaal bijwonen van eucharistievieringen. Het onderzoek liet zien het hier niet primair gaat om een vervanging van fysieke aanwezigheid in de kerk, de tv blijkt eerder een aanvulling te zijn op fysiek kerkbezoek. Het zou buitengewoon boeiend zijn de ervaringen in het corona-tijdperk op dit vlak ook te onderzoeken. In dat kader is het goed hier te melden dat de PThU participeert in een groot internationaal onderzoek naar de corona-effecten op kerk-zijn. Mijn beperkte ervaringen leerden me dat veel gelovigen (ook trouwe kerkgangers) niet de livestream van de eigen gemeenschap volgden, maar uitwaaierden naar allerlei andere vieringen. Zo lijkt de corona-tijd onze ‘multiple choice-samenleving’ nog eens versterkt te hebben. De Groot is kritisch naar een kerk die vasthoudt aan een ‘solid mindset’. Dat is niet vol te houden, religie en seculiere cultuur zijn veel meer met elkaar verstrengeld dan menigeen in de ‘solid’ kerk voor waar wil hebben. Hij eindigt zijn boek als volgt: ‘The future is open. Whether one applauds or deplores the demise of the Christian church in Western Europe, it is important to witness what is going on: the dying out of majority churches and their transformed presence in other institutional spheres’ (186). Daarbij is voor mij de praktisch-theologische vraag van belang of deze nieuwe manifestaties ook kunnen worden gezien als (collectieve) oefenplekken voor het leerling-zijn van Jezus Christus. 

 

Contextualisering en soteriologie: wat is ‘heil’?

In 2016 promoveerde theoloog en pionier Gert-Jan Roest op een systematisch-theologisch onderzoek naar contextualisering van het evangelie binnen de kaders van een westerse urbane setting. Jarenlang was hij voorganger in de Via Nova-geloofsgemeenschap in Amsterdam. Hij is in zijn promotiestudie in gesprek met de Nederlandse theoloog Henk Berkhof en de Britse theoloog Colin Gunton. Roest komt uit bij drie accenten in de communicatie van het evangelie in onze westerse samenleving: macht en machteloosheid, eer en schaamte en ten slotte hoop en vrees. De ‘klassieke’ aanvliegroute – die van schuld, vergeving en verzoening – blijft voor Roest belangrijk en onopgeefbaar, maar zijn Amsterdamse ervaringen hebben andere accenten naar voren gebracht. Naar aanleiding van dit onderzoek was er in 2017 een studiedag waarin het boek besproken werd. De bijdragen van die dag zijn opgenomen in de bundel Een andere evangelie? Roest geeft zelf de aftrap door nog eens de kern van zijn dissertatie samen te vatten. Vervolgens reageren drie theologen (Michael Mulder, Gert Noort en Rein den Hertog) waarna Roest nog een weerwoord krijgt. De twee redacteuren sluiten de bundel af. Discussiepunten zijn onder meer de vraag of een andere ‘aanvliegroute’ voor het evangelie ook een ander evangelie oplevert, de ‘reductie’ van Jezus tot voorbeeld en de eschatologische dimensie van heil.

Het lectoraat Theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) begon eind 2018 met een nieuw onderzoeksthema: ‘zingeving in nieuwe geloofsgemeenschappen’. Als opvolger van René Erwich begon Sake Stoppels samen met CHE-collega’s aan dit nieuwe onderzoeksproject. De contouren daarvan worden verwoord in zijn lectorale rede, getiteld Heil zien in missionaire initiatieven. De subtitel maakt duidelijk waar het onderzoek zich op richt: ‘de theologie achter nieuwe vormen van geloofsgemeenschap’. De aanleiding voor het onderzoek is dat de theologische motivatie achter pioniersinitiatieven en andere missionaire praktijken lang niet altijd helder is. Concreet: wat is het eigene van de bijdrage vanuit de christelijke traditie aan de bloei van mensenlevens? En aan het floreren van samenlevingen? Is er op de moderne markt van welzijn en geluk een heel eigen en mogelijk uniek aanbod? Het gaat hier om een fundamenteel missionair thema dat meer aandacht verdient dan het in de praktijk vaak krijgt. Onder leiding van Stefan Paas is het Kamper onderzoekscentrum The Centre for Church and Mission in the West (CCMW) gericht op een verwant thema: ‘Salvation in the 21th Century’.

 

Publicaties hoogleraren praktische theologie

Een boek dat ruim over de bedding van dit Literatuurbericht heen stroomt en elders een veel uitvoeriger bespreking verdient, is het nieuwe boek van PThU-hoogleraar Praktische theologie Henk de Roest, Collaborative Practical Theology. Toch is er alle reden het hier te noemen, want het raakt direct aan kerkopbouw. De grondgedachte achter het boek is al aangegeven met het woord ‘collaborative’. De Roest ziet dat veel wetenschappelijk onderzoek ongebruikt in allerlei lades verdwijnt omdat er geen echte verbinding met practici en met praktijken ontstaat. Hij pleit voor partnerschappen tussen wetenschappers en praktijkmensen, waarbij ze van meet af aan als volwaardige partners samenwerken in een gedeeld onderzoekstraject. ‘Collaborative practical theology does not and should not simply extract information from people, but rather should learn from and collaborate with people in order to be relevant for people’ (3). Dan komt het ook tot valorisatie: wetenschappelijke kennis die de samenleving bereikt en deze ook werkelijk ten goede komt. Onderzoek is bij hem ook niet een klinische sociaalwetenschappelijke onderneming: ‘I consider collaborative practical theology – as a conglomerate of research approaches – to be a distinct way of participating in the Missio Dei; participating in the dance of the Triune God’ (6). Collaborative practical theology is een relationele activiteit waarbij de ervaringen, de waarden en de kennis van praktijkmensen er wezenlijk toe doen. In het boek, dat vol voorbeelden staat, bespreekt de Roest allerlei onderzoekswegen waarlangs het tot vruchtbare coalities van wetenschappers en practici kan komen. Onder meer (participerend en theologisch) actie-onderzoek, waarderend onderzoek (‘appreciative inquiry’), professionele leergemeenschappen en ook de zogenaamde citizen science komen langs. Iets als de jaarlijks landelijke vogeltelling in januari is een illustratie van dit laatste: burgers worden ingeschakeld voor onderzoek. Een dergelijke aanpak is zeker ook in de kerk mogelijk. Het boek is een bewogen uitnodiging om partnerschappen aan te gaan en ‘dansend’ meer gericht te raken op het Rijk Gods.

Hans Schaeffer, hoogleraar Praktische theologie aan de Theologische Universiteit Kampen, liep al langere tijd rond met een steeds sterker postvattende overtuiging, dat de liturgie het kloppend hart vormt van het kerk-zijn. In het belangrijke boek Kerk om te vieren bekritiseert hij het vakgebied vanwege haar ‘onwaarschijnlijke hoeveelheid modellen en indelingen’, onderkent hij de noodzaak van empirisch onderzoek om idealisme en blauwdruk-denken in de ecclesiologie tegen te gaan en onderstreept hij de liturgie, en het Avondmaal daarbinnen, als ‘kernpraktijk’: liturgical ecclesiology. Indelingen houden bij nadere beschouwing vaak geen stand, grenzen ertussen zijn vloeibaar en dat geldt zelfs voor de kerk zelf. Het is beter om te focussen op wat mensen doen, vanuit hun geloof en dan de concrete vormende, vaak gezamenlijk uitgevoerde, hoogst diverse praktijken van kerk-zijn te lokaliseren op verschillende niveaus, van individu, via leefverband (= leefgemeenschap, gezin), kring, gemeente, denominatie, oecumene tot Kerk. Het zijn deze praktijken die, met Wolterstorff, een antwoord vormen op Gods heilzame handelen en, verrassend, zij zijn daar de bemiddeling van. Het zijn praktijken met een oriëntatie op de bronnen van de Schrift en de christelijke traditie en zij kennen een mystieke kern, een openheid voor Gods spreken en handelen, toen, nu en in de toekomst. Het zijn praktijken die verwijzen naar een reeds eeuwenlang bestaande, en zich ook achter ‘onze private religieuze praktijken’ bevindende bronpraktijk: de gemeenschappelijke viering in de liturgie. Deze bronpraktijk heeft een groot bereik. Het is dé plek, zegt Schaeffer James Smith na, van menselijk verlangen, van meervoudige articulatie van onze levenscontext én van de inwerking en transformerende werking van Gods Geest. In de liturgie wordt de kerk kerk, schrijft Schaeffer. In het empirisch, vooral etnografisch onderzoek naar de praktijken van kerk-zijn werkt Schaeffer, samen met zijn promovendi, met het aan Helen Cameron en Clare Watkins ontleende, vruchtbare, onderscheid van de four voices of theology: espoused, operant, formal en normative theology. We hebben deze eerder in dit tijdschrift besproken.

Internationaal wordt ook regelmatig door academici over kerkopbouw gepubliceerd. Als eerste belichten we het boek van Pete Ward, hoogleraar in Durham, Groot-Brittannië. Hij is intussen in Nederland een bekende auteur, onder andere met zijn concept van de ‘vloeibare kerk’ dat al in 2002 is ontwikkeld. In Liquid Ecclesiology uit 2017 vinden we hierover een gerijpte, theologisch rijk onderbouwde reflectie. Net als Schaeffer pleit ook Ward voor empirisch onderzoek naar de bestaande kerk, waarbij dit onderzoek vooral wordt vormgegeven als etnografie: ecclesial ethnography. Ook hier om te voorkomen dat ecclesiologie, het denken over de kerk, op afstand blijft staan van de ‘werkelijke kerk’ en abstract gaat zweven. Liquid staat voor een begrijpen van de kerk vanuit de complexiteit, ambiguïteit en nuanceringen van de talloze verschillende vormen die de kerk tegenwoordig in onze cultuur aanneemt. Liquid is de kerk ook omdat zij zich op een organische wijze vormt rond het evangelie, dat met alle culturele diversiteit, vertolkt wordt in relatie tot een ‘moving and dynamic presence’ van Jezus Christus: ubi Christus, ibi ecclesia (40). Ward citeert daarbij een 14e-eeuwse theoloog, Cabasilas, die sprak over de ‘idiote, gepassioneerde liefde’ van Christus: manikos eros, en hij citeert Ireneus, over de ‘jong-makende vernieuwing door de Geest’. Solid is een kerk die op één plek op één tijd met een vastgesteld doel en een vaststaande boodschap én vorm bij elkaar komt, terwijl een liquid church poreus is en dynamisch, dat wil zeggen in continue ontwikkeling. Ook de liquid church kent liturgische vieringen, maar daarin is een grote variatie. De boodschap is zelf ook niet een vast gegeven, en het is ook geen informatie: het evangelie is Jezus Christus. Elke uitdrukkingsvorm van het evangelie is ook daarom contextueel, relationeel én voorlopig (57). Ward haalt uitvoerig Lamin Sanneh, Stephan Bevans, Andrew Walls en David Bosch aan in een hoofdstuk over contextualisering (81ff.) Een liquid ecclesiology is, zo lijkt het hier, bijna identiek aan een liquid missiology. In een uitvoerige, door het boek verweven casestudy, verduidelijkt Ward dat het evangelie niet, zoals in de wereld van de evangelicals, gereduceerd kan worden tot gesimplificeerde oneliners. Het gaat niet om overtuigingen of beweringen, die erom vragen om beaamd te worden, maar het evangelie vraagt om ontmoeting, engagement, participatie. Het impliceert daarmee ook, met verwijzing naar Stuart Hall en Colleen McDannell, culturele dynamiek en materiële diversiteit. Het zijn al deze expressies van de kerk die door een liquid ecclesiology, ook in etnografisch onderzoek, onderzocht kunnen worden.

In Duitsland gaat de ecclesiologie nog wel door op het spoor van de indelingen en de modellen. Vanwege de zestigste verjaardag van Jan Hermelink, hoogleraar Praktische theologie in Göttingen, verscheen onder redactie van Konrad Merzyn e.a. een Festschrift, onder de titel Reflektierte Kirche. Hoe neemt de kerk zichzelf waar? Hoe denkt de kerk over zichzelf? In de bundel wordt door diverse collega’s gewerkt met zes Leitbegriffe: organisatie, instituut, interactie, enscenering, regie, en openbaarheid. Birgit Weyel waardeert Hermelinks inzet bij kerk als een in brede zin te verstane organisatie, waarmee hij laat zien hoe geloofspraktijken worden ‘aangestuurd’. Ook Hermelink ziet die ‘aansturing’, net als Schaeffer, primair vanuit de liturgisch geconstitueerde gemeente plaatsvinden. Hier wordt de gemeente toegeschreven dat zij een gemeenschap der heiligen is. Het is door het te organiseren, dat sociale, ruimtelijke en thematische interactie ontstaat en ontwikkeld wordt. Ook het spontane, en vloeibare, blijft aangewezen op het instituut, respectievelijk het organiseren. Hermelink heeft daarbij ook oog voor het heuristisch potentieel om de kerk te beschouwen vanuit het perspectief van een netwerk. Ook Ulrike Wagner-Rau knoopt hierbij aan. Er zijn ook kritische stemmen in de bundel. Christian Grethlein beweert, dat Hermelink, ook met het oog op digital religion en de grote nadruk op authenticiteit, te weinig oog heeft voor het betekenisverlies van de kerk als instituut. De inzet bij het concept ‘organiseren’ laat Grethlein echter ongemoeid. Christian Stäblein wijst op het gevaar van reïficering: het organisatieconcept kan bij Hermelink samenvallen met datgene wat het zegt te beschrijven. Verder zijn er bijdragen van onder anderen Wilhelm Gräb, Wilfried Engemann, David Plüss en Albrecht Grözinger. 

 

Dissertaties

2018 was een goed jaar voor kerkopbouwkundige dissertaties. Ik kwam voor dat jaar niet minder dan vier promoties op het spoor. In toenemende mate zijn ze ook digitaal beschikbaar. Zie daarvoor de hyperlinks.
Jacobine Gelderloos promoveerde op een onderzoek naar de plek van kerken in dorpen. De centrale onderzoeksvraag was de volgende: ‘What role do local Protestant churches play in village life and how do churches affect the quality of life in rural areas in North-Brabant and Groningen?’ (21). Ze gaf haar dissertatie de titel Meaningful in the Margins mee. Via etnografisch onderzoek bracht ze een aantal – deels zeer kwetsbare – kerkelijke praktijken in beeld en de titel van haar boek maakt duidelijk dat ze deze betekenisvol acht. Ze bepleit een omkering van de blikrichting: dorpskerken moeten niet vooral gericht zijn op het eigen functioneren en de eigen organisatie, maar meer op de plattenlandscontext waarbinnen ze functioneren. Henk de Roest noemt in het hierboven genoemde boek haar onderzoek als een goed voorbeeld van ‘collaborative work’. Parallel aan haar dissertatie schreef Gelderloos een popularisering, getiteld Sporen van God in het dorp. Dat is een uiterst vruchtbaar valorisatie-instrument gebleken, want dit toegankelijke boek is een belangrijke rol gaan spelen in de zogenaamde Dorpskerkenbeweging. In het verlengde van haar dissertatie is het boek een pleidooi om de luiken open te gooien en gericht te raken op de eigen dorpsomgeving. De kerken die ze heeft onderzocht, hebben allemaal te maken met krimp en het is de vraag hoe lang ze het nog zullen volhouden. Die vraag stopt de auteur ook niet weg, maar ze is vooral gericht op wat er mogelijk is aan samenwerking, onderlinge bevruchting en een eigen bijdrage van de kerk aan het dorp. Er is meer mogelijk dan we denken en als we ons daarvoor openstellen verdwijnt vaak ook de naar binnen gerichte oriëntatie. Het boek daagt dorpskerken uit om in een tijd van ‘religieus analfabetisme’ voorbij te komen aan ‘kerkelijke verlegenheid’.

Jan Eijken, al jarenlang nauw betrokken bij het rooms-katholieke migrantenpastoraat, promoveerde in 2018 in Nijmegen op een onderzoek getiteld Strijd om betekenis, naar interculturele kerkopbouw in de Haagse Schilderswijk. Het betrof een proces waar hij als pastoraal werker zelf ook bij betrokken was. Daarmee is het een wetenschappelijke terugblik op een proces waarin hij zelf actief participeerde. Eijken typeert het onderzoek als ‘resarch after action’ (Kronenberg). Hij analyseerde beleidsdocumenten die in de jaren 2000-2010 vorm en inhoud moesten geven aan een proces van integratie van allochtone en autochtone katholieke gelovigen. Dat zoiets in het algemeen niet meevalt, zal geen verrassing zijn voor iedereen die de wereld van de kerk een beetje kent. Ook in de Schilderswijk ging/gaat het bepaald niet van een leien dakje. Bij zijn analyse vond Eijken steun bij onder meer Jan Hendriks met zijn vijf factoren voor gemeenteopbouw en zijn partijen-in-een-systeem-model (1990). De onderzochte praktijk – in zekere zin nog een indirecte, want het ging immers alleen om beleidsstukken, niet om de feitelijke gang van zaken – laat zien dat er veel onbegrip, asymmetrie en machtsongelijkheid is. ‘Management of meaning’ (Barnett Pearce) is nodig. Dat geldt onder meer voor begrippen als ‘kerk’, het duo ‘samen-eigen’, ‘integratie’ en ‘participatie’. Eijken hoopt dat Castillo Guerra’s model van ‘eenheid in diversiteit’ en Hendriks’ waarderende gemeenteopbouw kunnen helpen om echt verder te komen op het terrein van interculturele kerkopbouw.

Piet Brinksma, voorganger in een gemeente in Amsterdam en trainer & coach, promoveerde in 2018 aan de Bakke Graduate University (Dallas, USA) op een proefschrift getiteld Becoming God’s Ecclesia in Amsterdam. ‘The purpose of this final project is to inspire and facilitate mobilization of church and ministry leaders of the Church in Amsterdam to collaborate efforts to increase Shalom in the city’ (3). Brinksma zoekt wegen om kerken meer te laten functioneren als een ecosysteem van christelijke geloofsgemeenschappen om zo Kingdom impact in the city te genereren. Solistisch optredende kerken kunnen geen vuist maken in een post-christelijke stad. Brinksma enquêteerde voor zijn onderzoek pastores en andere kerkleiders en bracht ze ook bij elkaar in een tweedaagse. Daarmee heeft zijn onderzoek mede de trekken van een actieonderzoek. De inzet van het onderzoeksproces was het zoeken naar ‘integral mission’, een holistische en gecontextualiseerde manier van aanwezig zijn in Amsterdam. Aan het einde van zijn boek komt Brinksma met ‘a design of a spiritual infrastructure for a Kingdom ecosystem in Amsterdam’ (178). Gebed is hier belangrijk, net als het ontwikkelen van ‘a Kingdom theology’ en het toerusten van gelovigen voor hun dienst in en aan de stad. Shalom is in alles een kernbegrip.

Ook Robert Calvert, jarenlang voorganger van de Schotse kerk in Rotterdam, promoveerde in 2018. Hij deed dat op een onderzoek naar migrantenkerken in Rotterdam. Onder de titel Pilgrims in the Port verscheen het boek. Calvert wilde de veelkleurigheid van de wereld van migrantengemeenschappen in kaart brengen en deed dat aan de hand van een studie naar zes Rotterdamse geloofsgemeenschappen. Hoe ontwikkelen zij een positieve identiteit binnen de Nederlandse samenleving? De motivatie voor het onderzoek lag mede in de vaak stereotiepe kijk van ‘Nederlandse’ kerken op migrantengeloofsgemeenschappen. Vanuit het raamwerk van martyria, koinonia en diakonia onderzocht hij de zes kerken. Binnen elk van de drie ‘ramen’ gebruikte hij sociaalwetenschappelijke lenzen om zo scherp mogelijk het eigene van de kerken te kunnen ontdekken. Van belang bij de identiteitsconstructie bleken de politieke en sociaaleconomische context, de manier van leidinggeven, de (eventuele) moederorganisatie en de transnationale verbindingen te zijn.

De organisatieantropoloog Hanna Ploeg-Bouwman promoveerde medio 2019 op een onderzoek naar het wordingsproces van de huidige Protestantse Kerk in Nederland. Ze gaf het boek de titel Bewoonde herinnering mee. Decennia van overleg en zoeken gingen vooraf aan de uiteindelijke fusie van de drie Samen-op-Weg kerken in 2004. Ploeg heeft het onderzoek opgezet vanuit de volgende vraagstelling: ‘Wat is de betekenis van bewoonde herinnering in Samen op Weg als complex veranderproces?’ (32). Alle drie de kerken hadden hun eigen geschiedenis en daarmee ook automatische een eigen ‘bewoonde herinnering’. Ploeg lokaliseert deze vooral op twee ‘plekken’: allereerst op ankerplaatsen, dat wil zeggen fysieke plaatsen en herinneringsdocumenten en ten tweede in handelingspraktijken, dat wil zeggen het geheel van een herinneringscultuur, gedragen door herinneringsdragers en -managers. Een grondgedachte onder het onderzoek is dat we handelen op basis van wat we onthouden hebben én wat we vergeten hebben. Zo wil ze aandacht vragen voor de complexiteit van veranderingsprocessen, mede vanwege de eigen organisatiecultuur van kerkverbanden. Maakbaarheid is doorgaans ver weg bij complexe cultuurveranderingen.

 

Religieus ondernemerschap

Last but not least sta ik stil bij religieus ondernemerschap. Dat is een groeisector binnen de wereld van geloof en levensoriëntatie. Via woorden van Peter-Ben Smit, onder andere hoogleraar aan de VU in Amsterdam, gooi ik daarbij direct maar een steen in de vijver: ‘De enige reli-ondernemer die er voor mij echt toe doet, is God en Gods product is genade – Gods vertegenwoordiger heette Jezus en die eindigde aan een kruis. Daar moest ik maar eens een business plan op maken.’ Het prikkelende citaat komt uit de bundel De reli-ondernemer onder redactie van Greco Idema en Elze Riemer. De bundel bevat interviews met mensen die betrokken zijn bij ondernemerschap op het terrein van religie, levensoriëntatie en zingeving. Smit is kritisch op de ontwikkeling richting reli-ondernemerschap. Hij heeft grote aarzelingen bij het ‘vermarkten’ van religie of van zichzelf. Dit kritische geluid zet echter niet de toon in de bundel. Overwegend komen mensen aan het woord die een goed woord over hebben voor het reli-ondernemerschap en ook min of meer succesvol zijn op de religieuze markt. Het boek is dan ook vooral bedoeld om religieus ondernemerschap ‘in de markt te zetten’. Voor velen binnen de klassieke gestalte van de kerk is het een nog onwennig fenomeen, voor sommigen is het zelfs vloeken in de kerk. Maar onmiskenbaar rukt reli-ondernemerschap op. Steeds meer mensen zoeken hun weg als zzp’er op de markt van welzijn, geluk en zingeving. Soms is dat gedwongen omdat de klassieke plekken binnen de kerk en religieuze instellingen in hoog tempo verdwijnen. Het is echter niet enkel de kerkelijke crisis die dit ondernemerschap stimuleert. Het hangt breder in de lucht. De grote kerkelijke aandacht voor pionieren past ook in dit ‘ondernemende’ plaatje. We zien nu ook de theoretische aandacht voor reli-ondernemerschap in de vorm van publicaties toenemen.

Ik concentreer me hier op een lijvig Duits handboek voor pastorale start ups en innovatieprojecten. Kerkelijk pionieren, zeker als het gaat om gemeentestichting, is in Nederland een vooral protestantse aangelegenheid. Op rooms-katholiek erf zien we veel minder pioniersarbeid. Tegelijk kent de wereld van het pionieren wel een oecumenische breedte, voorbij aan ‘denominationeel’ denken. Heel gemakkelijk wordt over kerkgrenzen heen gegaan en ontstaan coalities van mensen en groepen met heel verschillende achtergronden. In dat kader mogen we het Duitse boek Gründerhandbuch für pastorale Start-ups und Innovationsprojecte onder redactie van Florian Sobetzko en Matthias Sellmann zien als een oecumenische aanwinst. Het boek, uitgegeven in landscape en met een gewicht van meer dan een kilo, kenmerkt zich door de Duitse Gründlichkeit. Diverse auteurs hebben er aan meegewerkt, zowel uit de wereld van de theologie als van ondernemerschap, innovatie en sociaal pionieren. Meerderen van hen hebben een relatie met het bisdom Aken, waar kennelijk veel ruimte is voor het verkennen en gaan van nieuwe wegen. Het boek wil een brug slaan tussen economie en theologie, of meer specifiek, tussen onderzoek naar ondernemerschap en pastorale theologie. De grondstelling is dat het pastorale handelen aan kwaliteit zal winnen als het meer ‘ondernemend’ wordt. Ik bespreek het boek hier kort, voor een uitgebreidere bespreking en een bredere reflectie op reli-ondernemerschap verwijs ik naar elders. Het boek kent drie delen. Het eerste, inleidende deel handelt over de identiteit en de competenties van ‘Ecclesiopreneurs’. Je moet er een beetje gek voor zijn en het vermogen hebben met onzekerheid om te gaan. De auteurs komen vervolgens met de vijf A’s: Aufbrechen – Ausdenken – Ausprobieren – Ausbreiten – Ausführen. In het omvangrijke tweede deel werken ze deze vijf trefwoorden uit. In de kerk wordt vaak te zeer nog vanuit crises gedacht, de auteurs pleiten voor een meer onbevangen benadering. Ook zonder kerkelijke krimp is er alle reden voor ondernemerschap. ‘Gelegenheit macht Gründer? Gründer machen Gelegenheit!’, schrijven ze (82). Deel 3 ten slotte is het theologische deel. Daarin is allereerst aandacht voor de kerkgeschiedenis. Historisch gezien kwam de motivatie voor Gründungen meestal door externe veranderingen die heroriëntatie noodzakelijk maakten. ‘Umbruchzeiten sind Gründerzeiten …’ (400). Zo is de Franciscaanse beweging te zien als een reactie op de toenmalige armoede, honger en sociale onrust. Gezonde vernieuwing betekent ook altijd een herontdekking en vaak ook een terugkeer naar de traditie. In dit derde deel komen we ook Paulus als pionier en ondernemer tegen. Gastvrijheid en celdeling spelen een grote rol in de eerste decennia van de kerk. Paulus was geen man van abstracte beleidsnotities, maar van learning by doing. Hij maakte ook gebruik van bestaande organisatiemodellen, zoals bijvoorbeeld de structuur van de synagoge. Ook de Romeinse structurering van het publieke leven hielp hem in de vormgeving van de nieuwe geloofsgemeenschappen.

Tot slot noem ik kort het boek van Samuel Wells, A Future that’s Bigger than the Past. Wells is voorganger in de Londense kerk St. Martin-in-the-Fields, Trafalgar Square. De kerk is sterk diaconaal georiënteerd, maar paart die oriëntatie ook aan gezond ondernemerschap. De kerk zoekt ‘a divine economy’. Discipelschap omvat het hele leven, dus ook ons economisch bestaan. Toen de kerk in de jaren tachtig financieel gezien nauwelijks nog toekomst had, begon men met commerciële activiteiten ten dienste van het ‘gewone’ werk. Ze waren vooral instrumenteel, bedoeld om de kerk niet ten onder te laten gaan. Gaandeweg zijn deze activiteiten echter omgebogen van een wezensvreemd element naar een geïntegreerde expressie van kerk-zijn. Dat wil zeggen dat ook deze economische activiteiten ‘Kingdom oriented’ zijn. Ze laten in zichzelf iets zien van het Evangelie. Wells noemt dat ‘the social approach’. In zijn boek werkt hij deze praktijk uit. Inmiddels is er een beweging ontstaan die dit denken verder wil brengen, HeartEdge. Het is een beweging van drie c’s: ‘cultural and commercial activity and congregational life’. Wells legt met zijn boek ook voor Nederlandse kerken een mooie uitdaging neer. Ik denk daarbij in het bijzonder aan monumentale binnenstadskerken die vaak ondergebracht zijn in een stichting. Is ook hier ‘a divine economy’ mogelijk?

 

Besproken literatuur

  • Aisthorpe, S. (2016, 20174). The Invisible Church. Learning from the Experiences of Churchless Christians. Edinburgh: Saint Andrew Press.
  • Barentsen, J. (red.) (2019). Zoektocht naar hoop voor de stad. Antwerpen: Halewijn.
  • Bartholomä, Ph.F. (2019). Freikirche mit Mission. Perpektiven für den freikirchlen Gemeindeaufbau im nachchristlichen Kontext. Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt.
  • Both, D., Bruin, A. de, Huijgen, A. (2017). Nieuw leiderschap. Van bezitten naar delen. Heerenveen: Groen.
  • Brinksma, P.J. (2018). Becoming God’s Ecclesia in Amsterdam: Mobilizing Leaders of Churches and Ministries to Work together as a Collaborative Ecosystem for Kingdom Impact in the City. [z.p.].
  • Broeke, L. van den, Borght, E. van der (red.) (2020). Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland. Utrecht: KokBoekencentrum.
  • Brouwer, R. (ed.) (2018). The Future of Lived Religious Leadership. Amsterdam: VU University Press
  • Calvert, Robert (2018). Pilgrims in the Port. Migrant Christian Communities in Rotterdam. Uitgave in eigen beheer.
  • Christerson, B., Flory, R. (2017). The Rise of Network Christianity. How Independent Leaders Are Changing the Religious Landscape, New York: Oxford University Press.
  • Dunlop, Andrew (2018). Out of Nothing. A Cross-Shaped Approach to Fresh Expressions. London: SCM Press.
  • Eijken, J. (2018). Strijd om betekenis. Discoursanalyse van een beleidsmatig experiment interculturele kerkopbouw in de Schilderswijk, Den Haag 2000-2010. Nijmegen: Nijmegen Institute for Mission Studies.
  • Fijen, L. (2020). Als God renoveert. Vijf praktijkverhalen in Nederland. Baarn: Adveniat.
  • Flitch, D.E. (2018). Merkbaar aanwezig. Zeven disciplines die de kerk vormen voor missie, Apeldoorn: CLC Publicaties.
  • Gelderloos, J. (2018). Meaningful in the Margins. Churches and Quality of Life in the Dutch Countryside. Uitgave in eigen beheer.
  • Gelderloos, J. (2018). Sporen van God in het dorp. Nieuwe perspectieven voor kerken op het platteland. Utrecht: Boekencentrum.
  • Groot, K. de (2018). The Liquidation of the Church. London/New York: Routledge.
  • Idema, G., Riemer, E. (2018). De reli-ondernemer. Gids voor een heilzame business. Heeswijk-Dinther: Berne Media.
  • James, Chr.B. (2018). Church Planting in Post-Christian Soil. Theology and Practice, New York: Oxford University Press.
  • Kok, J. de (2018). Ruimte voor de Geest. In de kerk, in jou en anderen. Terschuur: Evangelisch Werkverband.
  • Lings, G. (2017). Reproducing Churches. Abingdon: BRF.
  • Loon, R. van (2020). Lente in de kerk. Impressie van nieuwe en hoopvolle bewegingen. Utrecht: KokBoekencentrum.
  • Mallon, Fr. J. (2019). Als God renoveert. De parochie van onderhoud naar bloei, Baarn/Antwerpen: Adveniat/Halewijn.
  • Mallon, Fr. J (2020). Als God renoveert. Werkboek. Een stapsgewijze handleiding voor het transformeren van je parochie. Baarn/Antwerpen: Adveniat/Halewijn.
  • Merzyn, K., Schnelle, R., Stäblein, Chr. (Hrsg.) (2018). Reflektierte Kirche. Beiträge zur Kirchentheorie. Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt.
  • Moynagh, M. (2017). Church in Life. Innovation, Mission and Ecclesiology. London: SCM Press.
  • Noorloos, M. (2019). Vruchten van de Bron. Geloven, hopen en bovenal liefhebben. Utrecht: KokBoekencentrum.
  • Noort, G. (2020). De wil tot vrijmoedigheid. Over missionair-zijn als gave en verwachting. Utrecht: KokBoekencentrum.
  • Ploeg-Bouwman, H. (2019). Bewoonde herinnering. Een learning history van het Samen-op-Weg proces. Delft: Eburon.
  • Protestantse Kerk in Nederland (2020). Onderzoeksverslag impact pionieren. Sociale verbondenheid en geloofsontwikkeling bij deelnemers aan pioniersplekken. Utrecht: Dienstenorganisatie Protestantse Kerk in Nederland.
  • Protestantse Kerk in Nederland (2020). Tussenstand pionieren. De impact van pionieren op sociale verbondenheid en geloofsontwikkeling. Utrecht: Dienstenorganisatie Protestantse Kerk in Nederland
  • Rainer, Th.S. (2020). The Post-Quarantine Church. Six urgent Challenges and Opportunities that Will Determine the Future of Your Congregation. Carol Stream: Tyndale House Publishers.
  • Reuver, R. de, Vellekoop, M. (2019). Mozaïek van kerkplekken. Over verbinding tussen bestaande en nieuwe vormen van kerk-zijn. Utrecht: Protestantse Kerk in Nederland.
  • Roest, G.J. (2019). The Gospel in the Western context. A missiological reading of Christology in dialogue with Hendrikus Berkhof and Colin Gunton. Leiden/Boston: Brill.
  • Root, A. (2019). The Pastor in a Secular Age. Ministry to People Who No Longer Need a God. Grand Rapids: Baker Academic.
  • Schaeffer, H. (2019). Kerk om te vieren. Praktisch-theologische reflecties op kerkzijn, Kampen: Summum Academic Publications.
  • Setz, R. en Meulen, M. van der (2019). Een kerk die kan. Zoek de bloei van je buurt. 3DM Nederland.
  • Sobetzko, F., Sellmann, M. (2017). Gründerhandbuch für pastorale Start-ups und Innovationsprojecte. Würzburg: Echter Verlag.
  • Spijker, J. van ‘t, Visser, P.L.D. (red.) (2018). Een ander evangelie? Contextualisatie in een verschuivende westerse cultuur. Apeldoornse Studies, nr. 72. Theologische Universiteit Apeldoorn.
  • Stoorvogel, H. (2017). Viva de kerk! 10 principes voor de kerk van nu. Utrecht: Kok.
  • Stoppels, S. (2019). Heil zien in missionaire initiatieven. Een zoektocht naar de theologie achter nieuwe vormen van geloofsgemeenschap. Ede: uitgave CHE (digitaal beschikbaar).
  • Taylor, S. (2019). First Expressions. Innovation and the Mission of God. London: SCM Press.
  • Vellekoop, M. (2017). Pioniersplekken die doorgaan. Wat de kerk kan leren van de verduurzaming van social startups. MA-scriptie TIAS School for Business and Society.
  • Viola, F., Barna, G. (2017). Zo zijn onze manieren, Hoornaar: Gideon.
  • Vlasblom, M. (red.) (2018). Geloven in de gemeente. De vanzelfsprekendheid voorbij. Baptistica Reeks, nr. 13. Amsterdam: Baptisten Seminarium.
  • Ward, P. (2017). Liquid Ecclesiology. The Gospel and the Church. Leiden: Brill.
  • Wells, S. (2019). A Future That's Bigger Than The Past. Catalysing Kingdom Communities. Norwich: Canterbury Press.
  • Westen, C. van (2019). Adieu kerk! Adieu God? Kerkverlaters en hun zoektocht naar God. Westervoort: Great Life Publishing.
  • Zantingh, A. (2020). Tweecomponentenkerk. Bouwen aan een kerk van én-én. Heerenveen: Ark Media.

 

Sake (dr. S.) Stoppels is lector theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede.

Deze website gebruikt cookies. Door verder gebruik te maken van deze website gaat u daarmee akkoord.