2007/4
2007/3 Pastoraat en ethiek
2007/2 Evangelicalisering binnen de gevestigde kerken
2007/1 Kerk in de wereld van de 'sterken'
2007/4
Overzicht artikelen
Theo A. Boer, Soorten van morele diversiteit binnen de kerk (407)
Henk van der Meulen, Ethiek van het pastoraat. Over de deugdelijke pastor (422)
Leon Derckx, Ondeugd in het pastoraat. Over het belang van de biecht in een cultuur van narcisme (444)
Mirte S. van Gaalen & Mark Spiering, Religieuze coping bij terminale patiënten (459)
Maarten den Dulk, In retraite met Anton Houtepen (474)
Paul Post, Plaatsen van handeling. Literatuurbericht liturgische en rituele studies (480)
Gerrit Immink, Kroniek praktische theologie. Een literatuurbericht (503)
Ten geleide
Wanneer er binnen de kerk sprake is van meningsverschillen over de moraal, kan het zijn dat mensen er dezelfde waarden op nahouden maar tot een andere slotsom komen over een te nemen actie of een te voeren beleid. In dat geval is er sprake van waardenpluralisme. Het kan ook voorkomen dat partijen stelselmatig anders denken over de vraag welke waarden überhaupt ‘meedoen’. Dan kun je spreken van systeempluralisme. Zowel waardenpluralisme als systeempluralisme komen in alle gradaties voor in de Nederlandse kerken. Vooral systeempluralisme kan moeilijk te aanvaarden zijn. Staan we als kerk immers niet voor één en dezelfde waarheid? De wijze waarop met vervolgens met geconstateerde pluraliteit wordt omgegaan kan ook zelf voor problemen zorgen, wanneer men elkaar bijvoorbeeld gezond verstand betwist, hart voor de zaak, of trouw aan het Evangelie. De ontdekking dat er sprake is van systeempluraliteit binnen één kerk kan echter ook een heilzame werking hebben. In dat geval kan men immers doordrongen raken van de noodzaak om omzichtig te werk te gaan en uitgebreid naar elkaar te luisteren en kunnen passende instrumenten ingezet of ontwikkeld worden voor het opzetten van moreel beraad.
Ook over ethiek, maar nu over het moreel gedrag van de persoon van de pastor in de uitoefening van ambt en beroep, gaat het artikel van Henk van der Meulen. Welke morele houding hoort bij het pastor-zijn en bij het pastorale handelen? Over welk karakter, welke vaardigheden en deugden moet een pastor idealiter beschikken? Deze vragen komen aan de orde door middel van een toespitsing op vragen rond macht en intimiteit. Moreel gedrag van de pastor verwijst uiteindelijk naar diens spiritualiteit.
In zijn artikel ‘Ondeugd in het pastoraat’ onderzoekt Leon Derckx hoe de traditionele hoofdzonden zich manifesteren in de huidige cultuur van narcisme. Hoofdzonden zijn van oorsprong religieus geënte leefregels die monniken moesten behoeden voor dwaling, ongeluk en het missen van het gestelde (religieus bepaalde) doel. Hoogmoed, lust, hebzucht, woede, gulzigheid, afgunst, apathie en melancholie zijn daarmee in beginsel indicatoren van een verkeerde levenshouding. Besef hiervan ging gepaard met schuld, maar berouw en vergeving gaven de penitent een nieuwe kans. Tegenwoordig wordt in het begaan van de zonde verlossing gezocht. Het betreft de verlossing van het besef tekort te schieten, van onvermogen en persoonlijk falen. Om aan dit bewustzijn te ontsnappen, doen we vaak wat de tragiek van het eigen bestaan juist bevestigt. Uit onderzoek blijkt dat het theologische zondebegrip in een cultuur van narcisme niet meer verwijst naar hetgeen verboden is, maar vooral uitdrukking geeft aan hetgeen wordt gemist. Zonde en schuld zijn daardoor niet langer de twee kanten van eenzelfde medaille. Nee: in een cultuur van narcisme gaan we vanwege een diep besef van persoonlijk tekort vooral gebukt onder gevoelens van schaamte die de ervaren imperfectie bevestigt. Omdat schaamte in een cultuur van narcisme overheerst, is het van belang dat de relevantie van deze zijnswijze ook binnen het pastorale werkveld wordt erkend. Het is opmerkelijk dat de hoofdzonden, die meestal in verband worden gebracht met schuld en boete, hierbij een belangrijke rol vervullen.
Wat is de rol van religie in het omgaan met het besef binnenkort te zullen sterven? Op welke manier kan religie terminale patiënten beschermen tegen doodsangst? Om deze vragen te beantwoorden onderzoeken Mirte van Gaalen en Mark Spiering door middel van literatuurstudie wat in algemene zin de invloed is van religie op coping, en in hoeverre coping werkzaam is in het bestrijden van doodsangst. Met name existentieel welbevinden en acceptatie blijken daarbij een belangrijke rol te spelen. Een intrinsieke vorm van geloven en een actieve copingstijl gebaseerd op een positieve relatie met God blijken de meest effectieve vorm van religieuze coping.
In de boekrubrieken neemt eerst Maarten den Dulk ons mee in een retraite aan de hand van het boek van Anton Houtepen: Uit aarde naar Gods beeld. Vervolgens het literatuurbericht van Paul Post over liturgische en rituele studies, en als laatste de kroniek van Gerrit Immink over de stand van zaken binnen de praktische theologie.
2007/3 Pastoraat en ethiek
Overzicht artikelen
Marina Riemslagh, Axel Liégeois & Roger Burggraeve, De onzichtbare filter in morele gespreksvoering. Vergelijking tussen een socratische en een contextuele dialoog (299)
Jack de Groot & Hans Evers, Morele counseling. Presentatie van de Nijmeegse methode (314)
Annemie Dillen, Geweld in gezinnen. Uitdagingen voor het pastoraat (333)
Sake Stoppels, ‘Heeft jullie kerk een zijdeur?’ Literatuurbericht kerkopbouw (357)
Joep de Hart, Des poedels kern. Recente godsdienstsociologische publicaties (379)
Ten geleide
Als iemand hulp zoekt bij de oplossing van een moreel dilemma, kun je daar als pastor op verschillende manieren mee omgaan. In het openingsartikel onderzoekt Marina Riemslagh of de zogenaamde socratische gespreksvoering, die vooral kijkt naar het individu en diens gedrag, geschikt is voor dit soort situaties. Of vormt de contextuele dialoog, die de persoon beschouwt als fundamenteel relationeel, een beter alternatief? Aan de hand van een casus over een ethisch dilemma wordt de waarde van beide methoden in de praktijk geëvalueerd. De auteur ontdekte daarbij dat de ‘geleefde’ levensbeschouwing van jezelf als hulpverlener in beide gevallen mede bepaalt wat je hoort, hoe je daarop ingaat en waarop je doorvraagt.
Geestelijk verzorgers in zorginstellingen, bij justitie en in de krijgsmacht kunnen net als hun collega’s in het basispastoraat geconfronteerd worden met cliënten (pastoranten) die bij hen komen met een moreel probleem of die staan voor een moeilijke keuze of beslissing waaraan een hoog moreel gehalte kleeft. In het verleden werden pastores nogal eens gezien als zedenmeesters, die op dit soort vragen het antwoord wisten. Vandaag de dag profileren geestelijk verzorgers zich meer als counselors, die mensen helpen om hun eigen gewetensvolle beslissing te maken. Voor deze counselingstaak hebben geestelijk verzorgers in Nijmegen een methode ontwikkeld, die in een artikel van Jack de Groot en Hans Evers wordt gepresenteerd als de ‘Nijmeegse methode voor morele counseling’.
Geweld in gezinnen is helaas een veel voorkomende realiteit. In het christelijke spreken over gezinnen en relaties, en in het kerkelijke handelen kunnen we daar niet omheen. In een artikel van Annemie Dillen gaat het daarom over de uitdagingen voor het pastorale handelen, met bijzondere aandacht voor de culturele en theologische opvattingen die een adequate omgang met huiselijk geweld mogelijk maken. De auteur bespreekt verschillende christelijke begrippen die door sommigen worden gebruikt als een legitimatie van huiselijk geweld of als een excuus om niet te reageren. Vervolgens reikt zij alternatieve interpretaties aan. In haar bijdrage wordt aangetoond hoe een idealiserend discours over gezinnen en over het huwelijk versluierend kan werken. Verder wordt stilgestaan bij het belang van sociale netwerken en bij het idee dat het gezinsleven niet louter een privé-aangelegenheid is.
Na dit drieluik over morele kwesties in het pastoraat signaleert Sake Stoppels in zijn literatuurbericht kerkopbouw onder andere – in een tijd van kerkelijke krimp – een opleving van de aandacht voor groei en vernieuwing, en een groeiende missionaire gerichtheid. Daarnaast aandacht voor het thema leiderschap en voor de vraag hoe christelijke gemeenschapsvorming er in een tijd van individualisering uit kan zien.
Tot slot bespreekt Joep de Hart een aantal recente publicaties op het gebied van de godsdienstsociologie aan de hand van de volgende thema’s: de rol en positie van religie in de hedendaagse samenleving, postmoderne spiritualiteit, religiegeschiedenis, religieuze volksculturen en hedendaagse religieuze diversiteit.
2007/2 Evangelicalisering binnen de gevestigde kerken
Editieredactie: Henk de Roest & Sake Stoppels
De groei van de kerk wereldwijd vindt vooral plaats binnen de evangelische stroming van het christendom. In 1960 waren er naar schatting 50 miljoen evangelicale christenen in het westen (Verenigde Staten, Europa) en 25 miljoen in de rest van de wereld. Vandaag schat men het totale aantal op 400 miljoen, waarvan 75 miljoen in het westen en 325 miljoen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Deskundigen verschillen van mening over de cijfers, maar men is eenstemmig in het oordeel dat de beweging snel groeit. De evangelische beweging, ontstaan in Engeland en krachtig gevoed in de Verenigde Staten, heeft daarbij haar thuisbasis verlaten. Meer en meer zijn Afrikanen, Aziaten en Latijns-Amerikanen typerende vertegenwoordigers van het evangelicale christendom. Omgekeerd komt de beweging overigens via immigranten opnieuw terug naar het westen.
Zowel door evangelische immigrantenkerken als door een relatief gestaag groeiend aantal evangelische gelovigen – en evangelicaal-georiënteerde voorgangers – binnen de traditionele kerken neemt de invloed van de evangelische beweging ook in Nederland en België toe. Traditionele kerken – zeker protestantse – ‘verevangelicaliseren’.
Peter van Rooden noemt de opkomst van de evangelische beweging ‘de belangrijkste gebeurtenis in de recente geschiedenis van het Nederlandse christendom’ (Van Rooden 2002, 78). Vanuit ontmoetingen in parakerkelijke organisaties als Youth for Christ, Agapè en het Zoeklicht en vanuit interkerkelijke conferenties hebben evangelische christenen zichzelf georganiseerd in onafhankelijke gemeenten (bijvoorbeeld Rafaël-gemeenten, Elim-gemeenten, onafhankelijke Baptistengemeenten) en binnen de traditionele kerken gezocht naar mogelijkheden om te streven naar evangelische vernieuwing. Zo werd bijvoorbeeld in 1995 werd een manifest gepubliceerd, waarmee de Stichting ‘Evangelisch Werkverband binnen de VPKN i.w.’ werd geboren, waarvoor honderden gemeenteleden zich aanmeldden, waaronder ook meer dan tweehonderd predikanten. In enkele kleine kerken op gereformeerde grondslag (Christelijk Gereformeerd, Nederlands Gereformeerd, Vrijgemaakt Gereformeerd) wordt momenteel driftig gediscussieerd over de wenselijkheid van het introduceren van ‘evangelische elementen’ in de kerkdienst en bij het werken aan de opbouw van de gemeente. Zo blijkt bijvoorbeeld gemeentestichting op evangelicale grondslag en met gebruikmaking van in de evangelische beweging beproefde concepten, zowel tot enthousiaste als afkeurende reacties te leiden. De ene theoloog spreekt over een positieve invloed van het evangelicalisme op de kerken van het gereformeerd belijden, de andere waarschuwt ‘alert’ te zijn. Intussen staan in hervormd-gereformeerde gemeenten groepen jongeren op de stoep van de kerkenraad met de vraag of ze een praiseband mogen oprichten of aan healing ministry mogen doen. Van Rooden schrijft: ‘Theologisch stemt de evangelische beweging grotendeels overeen met het orthodox protestantisme, zoals dat bestaat bij de Gereformeerde Bond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk, de vrijgemaakten, de christelijk gereformeerden, en wat je verder aan orthodoxe protestanten in Nederland nog hebt. Toch is er een wezenlijk verschil. Deze groepen hebben, toen de protestantse zuil in het laatste kwart van de twintigste eeuw ineenstortte, hun eigen zuiltje opgericht, met hun eigen scholen en politieke partijen, en omroeporganisatie. Wanneer ik ’s morgens naar het Leidse station loop, kom ik de kinderen uit dit nieuwe zuiltje tegen, die een net opgerichte dependance van een van deze neo-orthodoxe middelbare scholen bezoeken. Ze zijn onmiddellijk te herkennen, vooral de meisjes in hun lange rokken, zonder enige make-up. Daar lopen de aanstaande leden van de evangelische beweging, denk ik dan. Wanneer ze wat ouder zijn, zullen ze de kerk van hun ouders verlaten, en lid worden van een evangelische gemeente. Dan willen ze een innig, persoonlijk geloof, dat geen aparte sociale identiteit met zich meebrengt. Ze willen dan ook in een Vinex-wijk wonen, een spijkerbroek dragen, op zondag barbecuen, en een “Christusgelovige” zijn. Dat is wat de evangelicale beweging biedt, en al stemt ze theologisch overeen met de Gereformeerde Bond, de kerk die ze aanbiedt is een totaal andere’ (Van Rooden 2002,79).
In veel protestantse gemeenten fungeert de Evangelische Liedbundel inmiddels naast het Liedboek, worden gemeentegroeigroepen opgestart, Rock-solid clubs opgericht, Alphacursussen aangeboden, ‘diensten van lofprijzing en aanbidding’ georganiseerd en dit alles gebeurt niet uitsluitend wanneer de voorganger affiniteit heeft met de evangelische beweging of lid is van het Evangelisch Werkverband (EW). Ook binnen rooms-katholieke parochies, zij het op een veel meer bescheiden schaal, neemt de invloed van de evangelische beweging toe.
De godsdienstsocioloog Durk Hak meent dat binnen de gevestigde kerken in Nederland de evangelische stroming dominant zal worden (2006: 104). Hij wijst ook op de prognose van de Brit Peter Brierly van het onderzoeksinstituut Christian Research, die in 2005 stelde dat in 2020 de evangelicalen in de gevestigde kerken zullen domineren. Een recent onderzoek van Kelvin Randall binnen de Britse Anglicaanse Kerk wijst in dezelfde richting. Randall – als onderzoeker verbonden aan The National Center for Religious Education, University of Wales – deed tussen 1994 en 2001 een longitudinaal onderzoek onder 340 Anglicaanse pastores die in 1994 waren begonnen. Hij wilde zicht krijgen op verschillende spiritualiteiten binnen de Anglicaanse kerk en de mogelijke samenhang daarvan met persoonlijkheidskenmerken, met de wijze en de manieren waarop pastores te werk gaan en met hoe ze hun werk ervaren. Het voert te ver om daar op deze plek op in te gaan, maar veelzeggend is de titel die hij het onderzoeksverslag meegaf: Evangelicals Et cetera. Die titel, hoewel eenzijdig, is bepaald niet zonder reden, want de helft van de respondenten rekende zich tot het evangelische ‘kamp’. 35% beschouwde zich als ‘Catholic’, 16% als ‘Central’. Deze verdeling wijst in de richting van een evangelicalisering van (de pastores in) The Church of England. Ongetwijfeld zal dat invloed gaan hebben op het hele kerkverband. Het overgrote deel van de evangelicale pastores uit het onderzoek beschouwde zichzelf overigens theologisch gezien als conservatief. Evangelicalisering en ‘verorthodoxering’ lijken hand in hand te gaan. In dit verband wijzen we ook op het IKON-onderzoek naar godsbeelden onder pastores, werkzaam binnen kerken die bij de IKON zijn aangesloten. De jongste generatie pastores (tot 35 jaar) – overigens niet meer dan 7% van het aantal respondenten – blijkt gemiddeld genomen vaker de voorkeur te geven aan meer traditionele godsbeelden dan de oudere pastores. De onderzoeker, de godsdienstsocioloog Hijme Stoffels, suggereert dat je deze pastores de ‘overblijvers’ of de ‘nieuwe conservatieven’ zou kunnen noemen (2006: 5). Er is in dit onderzoek niet gevraagd naar de mate waarin men sympathiseert met de evangelische stroming, maar het is niet ondenkbaar dat jongere pastores relatief positief staan tegenover de evangelicale geloofsbeleving. Is de toekomst van de kerk daarmee aan het orthodoxe evangelicalisme? Hak beantwoordt deze vraag positief en meent ook te weten wat de oorzaak is van deze ontwikkeling. ‘De reden voor de relatieve groei is de Wahlverwandschaft tussen de wens naar autonomie en individualiteit van moderne burgers en het relatief autonome en individualistische karakter van de evangelicale soteriologie. Het evangelicalisme geeft moderne mensen de mogelijkheid om op een orthodox christelijke wijze te geloven, en tegelijk volop deel te nemen aan het moderne maatschappelijke leven als ook gebruik te maken van de moderne cultuur’ (2006: 104).
Outsiders en insiders
Al met al geven bovenstaande tendensen, cijfers en analyses voldoende aanleiding om het veronderstelde proces eens nader onder de loep te nemen. We doen dat door zowel buitenstaanders aan het woord te laten komen als door insiders hun verhaal te laten vertellen.
Het themanummer bestaat uit drie delen. Het eerste deel is ingeruimd voor outsiders en wel in een dubbele zin van het woord. Het zijn sociale wetenschappers en dus geen theologen die aan het woord komen en bovendien schrijven ze vanuit een buitenperspectief. Miranda Klaver en Peter Versteeg, beiden cultureel antropoloog, schrijven het overzichtsartikel waarmee we de thematiek introduceren. Ze menen dat het proces van evangelicalisering zich ook in de toekomst zal blijven voortzetten. Mede daarom pleiten ze ervoor om mensen met evangelicale interesse ruimte te geven binnen de gevestigde kerken. Het verhaal van Klaver en Versteeg is vooral protestants getint en dat hoeft ook geen verwondering te wekken. De evangelische beweging vindt vooral weerklank binnen het protestantisme en veel minder binnen het katholicisme. Toch zijn er ook binnen de rooms-katholieke Kerk evangelicaliserende tendensen te bespeuren. De socioloog Erik Sengers bericht daarover in een tweede artikel. Evangelische impulsen komen binnen de RKK vooral van de kant van de zogenaamde Nieuwe Bewegingen. Kwantitatief gaat het om kleine aantallen, maar ze kunnen in de regel rekenen op de sympathie van de kerkleiding en dat zou er toe kunnen leiden dat hun rol groter wordt en hun invloed toeneemt. Een derde artikel vanuit het buitenperspectief begint met een impressie van een evangelische jeugdavond in Houten. De auteur is de antropoloog Johan Roeland. Hij doet onderzoek naar subjectivering in christelijke religiositeit en richt zich daarbij in het bijzonder op evangelicalisering van jongeren binnen de traditionele kerken. Hij zoemt met zijn artikel in op de verbinding van het evangelicalisme met de seculiere popular culture. Meer dan welke spirituele stroming binnen het christendom dan ook weten de evangelischen een brug te slaan tussen religie en de moderne (muziek)cultuur. De relipop is daarvan misschien wel het meest sprekende voorbeeld.
In het tweede deel komen evangelicale voorgangers zelf aan het woord. In de vorm van interviews komen we hen tegen, evenals de geloofsgemeenschappen waarbinnen ze werken. Het gaat om drie protestantse voorgangers – twee keer PKN en een keer Gereformeerd Vrijgemaakt – en een rooms-katholieke pastoor. Bij de bespreking van de interviews in de brede redactie van dit tijdschrift rees de vraag of het bericht over de rooms-katholieke Nicolaasparochie wel thuishoorde in het rijtje interviews. Anders dan in de protestantse kerken betekent evangelicalisering – en overigens ook ‘charismatisering’ – in de RKK vaak een terugkeer naar het gezag van de kerkleiding en het (opnieuw) oppakken van klassieke elementen uit de eigen traditie. De subtitel boven het interview – ‘restauratie en herbronning’ – duidt al op deze karakteristiek van katholieke evangelicalisering, zoals we die in Baarn aantroffen. Het is inderdaad een impressie met een andere sfeer dan de drie protestantse bijdragen, maar juist dat was een motief om het interview toch op te nemen. Het proces van evangelicalisering is geen eenduidig gebeuren en neemt veelal de couleur locale van het kerkgenootschap waarbinnen het zich afspeelt. Veelal zijn het ‘evangelicale elementen’ die langzamerhand invloed krijgen op de identiteit van een geloofsgemeenschap. De vraag is overigens wel, in hoeverre deze elementen ‘los’ verkrijgbaar zijn of veeleer een groter, samenhangend pakket aan ecclesiologische en theologische overtuigingen met zich meebrengen. De interviews met de protestantse pastores – werkzaam in respectievelijk Amstelveen, Den Haag en Diever – laten zeer verschillende sporen zien. In Diever werkt men met name binnen de bestaande structuren, in Den Haag komt er een nieuw spoor bij en in Amstelveen gaat werkelijk alles op de schop. Een laatste bijdrage in dit blok van insiders komt van de hand van Hans Eschbach, directeur van het Evangelisch Werkverband binnen de PKN. De subtitel van zijn bijdrage ontleent hij aan de al reeds genoemde socioloog Durk Hak die in het dagblad Trouw (17 juli 2006) stelde dat in 2050 de huidige brede kerkelijke middenmoot dood, onkerkelijk óf evangelicaal is. Met de strijdbaarheid die Eschbach eigen is, bepleit hij ruimte voor de evangelische geloofsbeleving en komt hij tot niet minder dan twaalf punten waarop de evangelische beweging de traditionele kerken van dienst zou kunnen zijn. Om de interviews en de bijdrage van Eschbach niet louter een oratio pro domo te laten zijn, hebben we ook telkens gevraagd naar zwakke plekken en valkuilen binnen het evangelicalisme.
In een derde deel ten slotte komen we tot een systematisch- en praktisch-theologische evaluatie. Wim Verboom, emeritus hoogleraar Geschiedenis van het Gereformeerd Protestantisme, schrijft over de ecclesiologie en de soteriologie binnen het evangelicalisme. Zijn artikel maakt duidelijk dat Peter van Rooden te snel stelt dat de theologie van de Gerefomeerde Bond – het orthodoxe en bevindelijke smaldeel binnen de vroegere Hervormde Kerk – en die van het evangelicalisme identiek zijn. Verboom, zelf behorend tot de Gereformeerde Bond, ziet fundamentele verschillen en zet deze ook op een rijtje. Het is niet zonder reden dat juist hij dit artikel schrijft. Het evangelicalisme trekt met name binnen het orthodoxe protestantisme diepe sporen. Voor een deel zal dat zeker met theologische verwantschap te maken hebben, voor een ander echter heeft het een heel andere reden. De orthodox-protestantse kerken zijn nog altijd in staat relatief veel jongeren bij de kerk betrokken te houden en het zijn juist die jongeren die zich aangetrokken voelen tot een evangelische geloofsbeleving.
In een uitleidend evaluerend artikel vragen wij beiden vanuit een praktisch-theologische optiek nog eens de aandacht voor een aantal zaken die vanuit dit themanummer opkwamen. Ze zijn het in onze ogen waard verder doordacht te worden. We kunnen veronderstellen dat de in dit nummer aangesneden thematiek de komende jaren mede de agenda van de kerken zal bepalen.
Henk de Roest & Sake Stoppels, Evangelicalisering in de gevestigde kerken (163)
Deel I – Beschrijvingen van buitenaf
Miranda Klaver & Peter Versteeg, Evangelicalisering als proces van religieuze verandering (169)
Erik Sengers, De Pinksterervaring van de Nieuwe Bewegingen. Evangelischen in de katholieke kerk in Nederland (183)
Johan Roeland, God is a dj. Evangelicalisme en popular culture (194)
Deel II – Stemmen van binnenuit
Henk de Roest, De Gereformeerde Kerk van Diever. Behoedzaam gas geven (207)
Peter van Egmond & Sake Stoppels, De Pax Christi-kerk in Den Haag. Een dubbel spoor (213)
Hilde Abma, De Stadshartkerk in Amstelveen. Het roer drastisch om (220)
Henk de Roest, De Nicolaasparochie in Baarn. Restauratie en herbronning (229)
Hans Eschbach, Evangelischen in de Protestantse Kerk. Zijn we in 2050 dood, onkerkelijk of evangelicaal? (236)
Deel III – Evaluerende beschouwingen van buitenaf
Wim Verboom, Evangelicale ecclesiologie en soteriologie (251)
Henk de Roest & Sake Stoppels, Evangelicalisering binnen de kerken. Een begin met het opmaken van een tussenbalans (269)
2007/1 Kerk in de wereld van de 'sterken'
Artikelencluster: Kerk in de wereld van de 'sterken'
Sake Stoppels, Kerk in de wereld van 'de sterken'. Drie Amsterdamse praktijkberichten – Inleiding (3)
Eddy Reefhuis, Kerk voor de sterken: kerk voor de toekomst? Kerkelijke presentie in de kantorenwijk Zuidas in Amsterdam (10)
Sake Stoppels, Gemeentevorming onder hoger opgeleiden in Amsterdam (19)
Marcel Elsenaar, De Tronk. Het prille begin van een open, levende geloofsgemeenschap op IJburg (33)
Henk de Roest, De kerken en de ‘sterken’. Praktisch-theologische reflecties bij drie missionaire praktijkverhalen (47)
Kan de kerk in de wereld van ‘de sterken’ present zijn, of anders gezegd: heeft de kerk het lef om haar gezicht niet alleen aan ‘zwakken’ te laten zien maar ook aan maatschappelijke voorhoedespelers en aan een (toekomstige) intellectuele elite, en zo ja: met welk resultaat? Over deze uitdagende vragen gaat het in een cluster van vijf bijdragen, bestaande uit een inleidend artikel, gevolgd door een drietal praktijkberichten over projecten waarin kerken zich expliciet op ‘de sterken’ richten en afgesloten met een praktisch-theologische evaluatie. Het toeval (?) wil dat de drie projecten alle in Amsterdam zijn gelokaliseerd: a. kerkelijke presentie op de Zuidas, b. gemeentestichting onder jonge, hoogopgeleide Amsterdammers en c. kerkelijke presentie in de Vinexlocatie IJburg. Al deze praktijkverhalen laten zien dat het uitermate lastig is om vanuit de kerken een betekenisvolle relatie op te bouwen met ‘de sterken’, onder andere vanwege het lage prestige van de kerken. Tegelijk blijkt echter dat een sterke motivatie van kerkmensen om daadwerkelijk op een diaconale of missionaire wijze present te zijn in de wereld van ‘de sterken’ tot een verrassende en creatieve overbrugging van de kloof kan leiden. In het evaluerende artikel gaat het over de vraag welke factoren met name een rol spelen bij het slagen van deze kerkelijke initiatieven.
Een tweetal artikelen vervolgens over creativiteit, respectievelijk in de theologie en in de pastorale praktijk, met name van de preekvoorbereiding. In het eerste artikel onderzoekt Alma Lanser de rol en de mogelijkheden van creativiteit in het theologisch domein. Creativiteit is het denken en doen voorbij het reeds bestaande. Je kunt onder andere creatief zijn door het combineren van primaire en secundaire denkprocessen, door het combineren van beeldende en conceptuele vermogens of door het combineren van verschillende perspectieven. De taak van begeleiders bij het ontwikkelen van creativiteit (een gave waarover iedereen beschikt) kan bestaan in het aanbieden procedures die de creatieve denkruimte stimuleren of in het ontwerpen van uitdagende heuristieken. Het artikel van Alma Lanser biedt voorbeelden van beide. Gideon van Dam trekt de lijn van haar artikel door naar de dagelijkse praktijk van pastores – concreet naar een veel terugkerende activiteit van pastores, namelijk het voorbereiden van een preek of het schrijven voor een kerkblad. Hoe kan een proces van creatief schrijven eruitzien? Welke (spirituele) houding past bij deze pastorale taak en welke technieken kunnen je van pas komen bij het creatieve schrijfproces?
Een drietal literatuurberichten vervolgens met informatie over belangrijke publicaties op respectievelijk het gebied van godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming (Evert Jonker), godsdienstpsychologie (Rein Nauta) en de poimeniek (Doris Nauer & Corja Menken-Bekius). Zoals gebruikelijk zijn deze literatuurberichten bedoeld om u in kort bestek een overzicht te geven van de belangrijkste inhoudelijke ontwikkelingen op het betreffende vakgebied en om u de weg te wijzen naar specifieke literatuur ter ondersteuning van uw professionele functioneren als pastor of geestelijk verzorger.
Overige artikelen
Alma Lanser, De lange achtste dag. Creativiteit en theologie (65)
Gideon van Dam, Creatief schrijven op een overvolle achtste dag. Over creativiteit in het schrijven van een preek (82)
Evert Jonker, Wijs worden op school. Een literatuurbericht godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming (96)
Rein Nauta, Zin en betekenis, begrijpen en verklaren. Literatuurbericht godsdienstpsychologie (119)
Doris Nauer & Corja Menken-Bekius, Actuele ontwikkelingen in de poimeniek. Een literatuurbericht (135)