Over God kunnen wij slechts in metaforen spreken, omdat hij onze voorstellingskracht te boven gaat. Eeuwenlang hebben wij ons God voorgesteld als een Koning die de wereld regeert. In sommige tijden was hij de strenge Koning, die gelijkenis vertoonde met het tirannieke optreden van de heersers uit oude tijden. In andere perioden was het beeld van de wijze, rechtvaardige, humane en barmhartige Vorst meer dominant. De beelden en metaforen weerspiegelen iets van de tijd waarin ze worden gebruikt. God of Christus moest heersen over het leven van mensen en daarom was de verkondiging streng en ‘vanaf een hoge kansel’. In de politiek heeft men eeuwenlang van ‘theocratie’ of Christocratie gesproken: ook het publieke leven moest onder de heerschappij van Christus worden gebracht. De beeldspraak van de koning en het koninkrijk is rechtstreeks aan de bijbel ontleend en heeft grote invloed gehad op de wijze waarop we ons God hebben voorgesteld en ons persoonlijke en publieke leven eeuwenlang hebben ingericht. Het christendom is door deze heersersterminologie zelfs een missionaire en ‘veroverende’ religie geworden. Niet alleen de kruistochten, maar ook de kerstening en kolonisering van grote delen van de wereld door de christelijke wereld zijn er een bewijs van. En in het persoonlijk leven van veel mensen is er met een dwingende noodzaak gepredikt zich te onderwerpen aan de goddelijke macht.

 

Grote veranderingen

Er hebben intussen enkele ingrijpende dingen plaats gevonden in de geschiedenis van de mensheid. We geloven namelijk niet meer in Gods allesbepalende en allesoverheersende almacht. We zijn ons er steeds meer van bewust geworden dat de natuur een autonome macht is, die zich enerzijds op een wetmatige manier evolutionair ontwikkelt en die anderzijds op een heel toevallige en vaak ook grillige en vernietigende manier de ontwikkelingen verstoort. En ook het menselijke ingrijpen, dat op een steeds grootschaliger en intenser wijze ons leven bepaalt, is een machtsfactor, die Gods almacht op zijn minst beperkt. We kunnen niet meer geloven in een almachtige God, die de wereld in zijn hand houdt. Er zijn teveel andere krachten en machten die ons bestaan bepalen. Het beeld van de Pantokrator, de machtige Christus op de troon van de wereld, klopt niet meer.
Maar er is nog een tweede reden waarom het beeld van de almachtige koning niet meer van toepassing is voor God. De regeringsvorm van de democratie, die in grote delen van de wereld op allerlei wijzen is doorgedrongen, heeft het koningschap afgeschaft of sterk uitgehold en de nadruk wordt nu gelegd op de emancipatie van de burgers, overlegstructuren, ingewikkelde bestuursvormen met scheiding der machten en parlementaire controlesystemen. Daardoor is het beeld van de almachtige koning danig aangetast en eigenlijk niet goed meer bruikbaar voor de goddelijke inwerking op de wereld.

 

Een ander beeld

Het is het overwegen waard om in plaats van het beeld van de machtige Koning op zijn troon het beeld te gaan gebruiken van een krachtige en liefderijke God, die de wereld en de mensen de mogelijkheid geeft zich op een autonome en authentieke wijze te ontwikkelen. Men kan beter van God als een Vader of Moeder spreken die kinderen de ruimte geeft om te groeien en zichzelf te worden. Daarvoor is niet het begrip ‘regeren’ het meest aangewezen, maar eerder het begrip ‘faciliteren’: kansen en mogelijkheden aanreiken, gelegenheid bieden. Ik ben dat voor het eerst tegengekomen bij de filosoof Whitehead, die van het rijk van God spreekt als van een ‘realm of possibilities’. Als ik naar een meer bijbelse terminologie zoek, is het beeld van God als de Vader natuurlijk voor de hand liggend, maar ook het beeld van de talenten (Mat. 25:14vv.) of ponden (Luk. 19: 11vv.). Ook al is er sprake van een landeigenaar of een koning, die mensen op pad stuurt in de gelijkenissen om met de hun ter beschikking gestelde gelden te gaan werken - de nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid van de dienaren en de wijze waarop ze omgaan met het hun toevertrouwde kapitaal. En de heer wacht af… Ook in de gelijkenis van de verloren zoon, of de wachtende Vader (Luc. 15:11vv.), is er sprake van een deel van het kapitaal, dat de jongste zoon meekrijgt, als hij het ouderlijk huis verlaat, om een eigen leven op te bouwen. En ook deze vader wacht af! In elk geval is er in deze gelijkenissen sprake van een eigen verantwoordelijkheid en van eigen beslissingen van de mensen die er op uit trekken om iets van hun leven te maken. Overigens zijn de mogelijkheden niet onbegrensd: ieder krijgt het deel dat hem toekomt (Luc. 15:12), of een bedrag in overeenstemming met ieders bekwaamheid (Mat. 25:15).
De wereld zou er heel anders uit hebben gezien, als we in de loop van de eeuwen meer nadruk gelegd zouden hebben op de mogelijkheden die mensen gekregen hebben dan op de wijze waarop mensen zich moeten onderwerpen aan het bewind van een heersende koning. Het zou een andere kerkelijke ambtsopvatting en misschien zelfs een andere invulling van de burgerlijke overheid bewerkstelligd kunnen hebben. Maar zo is het niet gegaan: het heersen heeft prioriteit gekregen boven het faciliteren. Die les hebben we in de politiek geleerd. Maar ook in het hart van de christelijke boodschap is het juist Jezus, die voortdurend mensen op hun benen zet om ze aan te moedigen hun leven weer op een zinvolle wijze op te pakken en gestalte te geven. Jezus heeft zich nooit als een koning gedragen. En ook in het Oude Testament heeft men het autoritaire koningschap voortdurend afgewezen en de nadruk gelegd op het koningschap van gerechtigheid en barmhartigheid. I Samuel 8 is voor mij het prototype van een messiaans koningschap, dat er niet is ten koste van de onderdanen, maar ter wille van de burgers. Zie bijvoorbeeld I Sam. 8: 11, waar de nadelen van het traditionele koningschap worden opgesomd. In de evangeliën wordt Jezus niet gepositioneerd in de traditie van de koningen. Hij wordt getekend als ‘een koning op een ezeltje’ (Marc.11 et par.). Hij treedt ook niet op als priester, al geeft de brief aan de Hebreeën wel die interpretatie aan de kruisdood van Jezus. De evangelisten plaatsen Jezus duidelijk in de overlevering van de profeten: hij bepaalt niet de weg - hij wijst de weg.

 

Een (te korte) tussenoverweging

De metafoor van het faciliteren brengt zowel Gods scheppingswerk als de geschiedenis bij elkaar. God heeft niet alleen de natuur een evolutionair kader geschonken om zich op een autonome wijze te ontwikkelen, maar ook de menselijke geschiedenis heeft een hoge mate van zelfstandigheid ontvangen. In elk geval vallen de gebeurtenissen in de natuur en de menselijke geschiedenis niet samen met Gods heerschappij in de wereld. God is niet de (verborgen) bron van alles wat er in de wereld gebeurt. Men kan over God beter spreken als degene die ons speelruimte, mogelijkheden en verantwoordelijkheid schenkt. Met bepaalde marges - maar toch: vitale mogelijkheden. Hij is de Uitdager, die ons stimuleert en de zorgende Partner, die ons weer op de been helpt, als het misgaat. God is één als faciliterende presentie in de natuur en de geschiedenis. Maar de uitwerking daarvan is veelvormig en veelvoudig, omdat de natuur en de mensen de mogelijkheden op een eigen wijze benutten en uitwerken.

 

Investeren in mensen

In het verleden (?) was de praktische theologie vooral ambtstheologie met veel nadruk op de Christusrepresentatie. Ambtsdragers zetten zich - namens Christus en dikwijls heel autoritair - in voor de inwerking en de uitwerking van het evangelie op mensen. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw ontstond de praxis van de bevrijding. Niet alleen bevrijding van onderdrukkende sociale structuren maar ook als emancipatie van individuele personen. Daarna kwam het accent meer te liggen op het functioneren van de geloofsgemeenschap van mondige gemeenteleden met de drieslag van vieren, leren en dienen. Tegenwoordig lijkt het accent vooral te liggen op allerlei vormen van een persoonlijk ervaren ‘belevingsreligie’ met de zondagse viering als middelpunt. In een sterk geïndividualiseerde wereld op zoek naar een nieuwe basis zou ik willen pleiten voor een faciliterende (praktische) theologie, die investeert in mensen. Ik schets een paar lijnen en ik gebruik daarbij de economische taal van de gelijkenissen.

 

(Praktische) theologie als begeleiding van investeringsprocessen

Er is een ‘kapitaal’ in de vorm van de christelijke traditie, waar mensen op een vruchtbare wijze mee om moeten leren gaan. Daar ligt het uitgangspunt. Die traditie wordt ons aangereikt en die is meervoudig: er zijn tradities van vijf, twee of maar één talent. Het zijn de aangeboden mogelijkheden van het rijk van God. Het kapitaal van de ruimte scheppende liefde, dat als een zoutend zout zou moeten doorwerken in onze wereld - om enkele andere beelden te gebruiken. Het kapitaal bestaat niet uit de begaafdheden of bekwaamheden die mensen van nature hebben, want je krijgt de talenten van de evangelische goederen volgens Matteüs in overeenstemming met je bekwaamheden. Het gaat om een geschonken opdracht, waar ieder op een eigen - vaak zeer persoonlijke - wijze mee omgaat. Wij zijn ‘begaafde gemeenteleden’ (Bohren).
Dat kapitaal moet groeien. Je moet het in elk geval niet in de grond van de eeuwig gelijk blijvende tradities van liturgie, dogmatiek en gewoonten begraven en voortdurend vieren dat je zo’n mooi kapitaal hebt. Je moet er wat mee doen. Het kapitaal moet geïnvesteerd worden. In mensen. Dat wil zeggen, dat er een veelvoud aan vormen en mogelijkheden ontstaat, omdat alle mensen anders zijn. Er komt een groot leerproces op gang om met het ons toevertrouwde kapitaal om te gaan. Ieder doet dat op zijn wijze naar wat hij of zij aankan - zonder censuur en zonder vermanend vingertje. Theologie is er om mensen daarbij te helpen.
Een geloofsgemeenschap zou daarom een broedplaats voor individuele ontplooiing en groei moeten zijn. In een eenheid die steeds meer bestaat uit een samenklontering van wisselende meervouden. Vaste kernen verdwijnen voor wisselende constellaties. Overtuigingen worden meningen. Meningen veranderen per seizoen. Gemeenten zullen daarom flexibele organisaties moeten worden. Niet van bovenaf geleid, maar van binnenuit aangestuurd. Ik zou daarom niet zozeer willen pleiten voor de eenheid van de kerk met een uniform bestuur, maar juist voor de veelvormigheid van geloofsgemeenschappen waarin mensen op hun eigen wijze omgaan met het grote kapitaal dat ons is toevertrouwd.
Mij is de huidige kerkelijke praktijk veel te uniform. Dat geldt zeker voor de katholieke kerk met haar voortdurend gelijk blijvende vieringen, maar ook de protestantse kerkdiensten en gemeenteactiviteiten lijken ook wel erg veel op elkaar. Men zou veel meer kunnen zoeken naar variaties in gemeentebeleving en zondagse erediensten. Maar ook de organisatievormen kunnen veel variabeler dan de kerkordes beschrijven. De kerkelijke ambtspraktijk is wel erg introvert met een eigen taal-, belevings- en verenigingswereld. Mensen van nu hebben in een globaliserende wereld meer behoefte aan een ruimte, waarin men iets van persoonlijke vrijheid kan beleven en waar persoonlijke verwoordingen worden geoefend. Religie is immers zelf de ‘Generator von Individualität’ (Henning Luther). En dat geldt zeker voor het protestantisme. Dat vraagt om een lerende gemeenschap met ruimte voor gesprek, overleg en actie. Niet in grote actieprogramma’s, maar als concentratie in overzichtelijke groepen. Die ruimte hoeft niet samen te vallen met de kerkelijke gemeente. Dat wil zeggen: de ruimte kan de kerkelijke gemeenschap overschrijden door er alle mensen binnen te laten die op zoek zijn naar geloof en zingeving. En tegelijk zullen we ons ook moeten bezinnen op een moderne inspirerende taal, die enerzijds de christelijke traditie vertolkt en vertaalt en die anderzijds de belevingswereld van moderne mensen weerspiegelt. Zo kan de (praktische) theologie investeren in mensen, die op een nieuwe wijze houvast voor hun leven zoeken.