Wat wij tegenwoordig muziek noemen, is in feite maar een beperkt deel van alle musica. De met de oren waarneembare musica instrumentalis stond eeuwenlang tegenover de musica universalis, ook wel de ‘muziek van de sferen’ genoemd.
Ook al kon men deze muziek niet horen, het weerhield een filosoof als Pythagoras niet van een harmonisch-mathematisch concept, waarbij hij astronomie via wiskunde met muziek verbond. Zo werd verondersteld dat klanken geproduceerd werden door de perfect harmonisch-regelmatige bewegingen van planeten en sterren langs de hemelsfeer.
Behalve de hemellichamen hadden ook menselijke lichamen hun eigen innerlijke musica: de musica humana volgens de in de Middeleeuwen invloedrijke laat-antieke filosoof Boëthius. Het ging daarbij om de harmonie van het menselijke lichaam, maar ook over geestelijke of spirituele harmonie, de goede verhoudingen tussen ziel en lichaam en lichaamsdelen onderling. Met het musiceren kon de schepping dan (voor mensen) tot klinken gebracht worden, en werd ook de musicerende mens opgenomen in de totale musica, die van goddelijke herkomst was – en als zodanig het karakter van lofprijzing droeg.
Ook voor de reformatoren stond het vast: muziek is een scheppingsgave. En daarmee was ook het doel en de bestemming van muziek duidelijk: met de schepping mee resoneren tot glorie van God. Het was dan ook vanzelfsprekend dat muziek gebruikt werd in dienst van het geloof, de liturgie en de gemeenschap.
Vanaf de achttiende eeuw veranderde dit. Muziek werd steeds meer vanuit de mens beschouwd en benaderd. Muziek werd nog wel als zinvol voor een kerkdienst gezien, maar was niet meer van wezenlijk belang. Voor menige wereldlijke denker en dichter kreeg muziek zelf een status als religie. Musici werden het toonbeeld van een steeds individualistischer cultuur.
Ook binnen de kerken werd muziek meer en meer expressie van individuele emotie. Of mensen van muziek hielden en erdoor gesticht werden, werd steeds relevanter. En daarmee vermeerderden de discussies over wélke muziek in de eredienst gebruikt diende te worden. Zo is muziek steeds meer een drager en marker van geloofsidentiteit geworden.
‘Geen muziek zonder geloof’
De stelling in de ondertitel van dit nummer komen we wellicht vaker tegen in de omkering ervan. Als sfeeraanduiding kennen we de klassiek-muzikale term: con spirito. Zonder geestdrift en begeestering zal het in muziek niet gaan. En heeft niet elke muziek ook haar eigen hemel? Bij menige muziek kan immers transcendentie beleefd worden.
Toch is het ook andersom onmiskenbaar dat elke (beleving van) geloof een eigen sound heeft. Diverse liedculturen markeren en weerspiegelen vandaag de dag de verschillen in het kerkelijke en liturgische veelstromenland. Elk geloof kent zijn eigen verklanking in muziek.
Ook al is muziek geen voorwaarde voor geloof, of onmisbare gestalte van geleefd geloof, toch ontbreekt muziek nooit bij de observatie van de praktijk van het geloof en de christelijke gemeenschap. De be-leving kan niet zonder muziek. Of indirect, met een pleonasme gezegd: kan niet zonder ‘muzikale liturgie’.
Er worden in de Schrift veel oproepen gedaan, maar misschien nog wel het vaakst klinkt de oproep tot lofprijzing en gezongen liturgie. De christelijke liturgie is nog steeds, op een enkele stille mis na, niet voor te stellen zonder enige vorm van zang. Als de gemeenschap van gelovigen samenkomt, wordt er gemusiceerd. Zo wordt de gestileerde dialoog voortgezet, tussen God en mensen, van introïtuszang tot het beamen van de zegen. Zo wordt geloof toegeëigend door bijbelwoorden muzikaal te ‘innen’, door ze te proeven op de tong en ze tevens te ‘uiten’ en elkaar toezingend te verkondigen.
Een eredienst is geen louter zondagse aangelegenheid, maar strekt zich uit door de hele week. En zo is het ook met liederen, die gaan een leven mee. Van ‘het lied voor kerk en school’ tot ‘aan het sterfbed’. De soundtrack van het leven is vaak vol geloof. Elke traditie kent daarbij zijn klassiekers, van ‘’t Hijgend hert, der jacht ontkomen’ en ‘Wat de toekomst brengen moge’ tot het ‘Salve Regina, mater misericordiae’ of ‘Ten Thousand Reasons’.
Er verandert wel het een en ander in onze tijd. Behalve ontkerkelijking en ontlezing, zowel wat betreft het Boek als boeken in het algemeen, is er wellicht ook sprake van ontzinging. Zo vraagt Anje de Heer zich in haar artikel ‘(G)een eigen stem’ af of er in de zorgcentra van de toekomst nog wel gezongen wordt, en niet alleen geluisterd. Tegelijk is muziek meer dan ooit een toevluchtsoord (Janieke Bruin), een ruimte waarbinnen men zich mentaal terugtrekt door bijvoorbeeld op de smartphone naar muziek te luisteren. De sound past bij de belevingswereld van het moment en heeft (maar) een beperkt en vooral tijdelijk karakter.
‘Geen geloof zonder muziek’
De ondertitel van deze editie van Handelingen kan ook als pleidooi verstaan worden. Meerdere bijdragen zijn ook onder deze noemer samen te vatten. Verschillende werkplaatsen van praktische theologie worden hierbij opgezocht en diverse auteurs beschrijven telkens hoe muziek de sleutel is die deuren opent.
Zo schrijven Kersten Storch, Annemiek Vogels, Jaap van den Akker en Anje de Heer over hun werk in respectievelijk het verpleeghuis, het pastoraat, de catechese en met de kindercantorij.
Opvallend in dat kader is echter dat muziek en kerkzang nauwelijks gethematiseerd aan de orde wordt gesteld tijdens de theologieopleidingen, zo kan voorzichtig worden gesteld na lezing van het scriptieverslag van Bart Visser. Hoeveel worship wars er ook zijn uitgevochten in de gemeentepraktijk, van het iso-ritmisch zingen tot gebruik van liederen van Oosterhuis of een drumstel – de praktisch-theologische reflectie op het gebruik van diverse (liturgische) muziek blijkt nog zeer beperkt te gebeuren aan de predikantsopleidingen in Nederland.
Hoe muziek zonder ondubbelzinnige christelijke inhoud zich kan laten lenen voor nieuwe betekenisgeving, weten we (opnieuw) met The Passion, die jaarlijks bewijst hoe liederen in een bepaalde context nieuwe betekenissen krijgen. Of is het zo dat toch de oude betekenissen van de popsongs dominant blijven – onder het mom van het lijdensverhaal van Christus? (Kerk)musicus Wim Ruessink, die voor dit Handelingen-nummer werd geïnterviewd, spreekt in dit verband over ‘bezette’ liederen.
Hoe betekenis dan wel in muziek ontstaat, wordt uitgelegd door semioticus Willem Marie Speelman. Hij beschrijft hoe liturgische muziek een eigen communicatieve houding, gedrag en atmosfeer vormt. Een lied verwijst niet naar een bepaalde cultuur, maar stelt die gewoonweg present. Het zingen van een lied betekent dan ook instemmen met en beamen van het waardepatroon van een lied.
Vandaar dat cultuurkritiek ook telkens om de hoek komt kijken in een gesprek over muziek in de eredienst. Hoe waardevol de zoektocht naar het transcendente in veel popsongs ook is, het gesprek kan – bijvoorbeeld in de catechese – nooit kritiekloos zijn (Jaap van den Akker).
Muziek maakt de mens ontvankelijk. Speelman spreekt in dit verband over ‘esthetische bekering’. Muziek kan je meenemen in een proces, je kunt muziek volgen. Wat er precies gebeurt met iemand bij het zingen van een lied als tekst met de bijbehorende melodie, is een proces dat geanalyseerd kan worden door alle tekstuele en muzikale verschillen en verhoudingen in een lied te beschrijven.
In de geschiedenis van de kerkmuziek is er geen traditie die zich zo heeft uitgestrekt in tijd en plaats als het gregoriaans. De bijdrage van Marcel Zijlstra beschrijft de grote creativiteit en vrijheid waarmee de middeleeuwse makers van liturgische gezangen de Bijbel en andere bronnen gebruikten.
Vele collega’s zoeken vandaag de dag – in meerdere of mindere mate aan vrijheid – elke week naar het juiste lied op de goede plaats in de liturgie. Een zoektocht vaak langs verschillende liedbundels, registers, concordanties en compendia. Eén die wellicht (in de toekomst) ook vergemakkelijkt kan worden met zoekfuncties als die van Kerkliedwiki, waar het artikel van Lydia Vroegindeweij op ingaat.
Deze editie van Handelingen wil zo een update geven van de ‘ontrafelende’ en ‘omgevende’ kracht van muziek in de theologische praktijk. Con Spirito – met een hoofdletter S geschreven – als verwijzing naar de Geest van wie door de eeuwen heen gezongen is: ‘Veni Creator Spiritus’, ‘Kom, Schepper Geest’.
Als eens mijn laatste adem stokt,
dan draagt mij uw muziek.
Liedboek 512
Spirituele dimensie op het podium
In 2007 bezocht ik voor het eerst de internationale jaarlijkse conferentie van het Calvin Institute of Christian Worship (CICW) in Grand Rapids. Vele anderen hebben zich inmiddels daar en elders laten inspireren en geleerd hoe verbindend vieringen kunnen zijn, ook als de liturgisch-muzikale ingrediënten heel divers zijn. In Nederland is het gedachtegoed van het CICW geïntegreerd in publicaties en activiteiten van de beweging EredienstCreatief.
Mijn eigen werkzaamheden richten zich – behalve kansel en liturgisch centrum – ook op het concertpodium. In mijn praktijk als uitvoerend musicus licht ik vaak de spirituele dimensie van muziek uit en toe. Graag programmeer ik muziek met duidelijk door de componist uitgesproken christelijke spirituele lading. Instrumentale muziek (s)preekt misschien niet voor zich, maar de betekenis die aan de muziek door de componist (en soms ook de musicus en het publiek) is toegekend des te meer.
Ook experimenteerde ik met liturgische concerten en andere cross-overs tussen liturgie en concert. Het werk van componist Olivier Messiaen speelde hierin nogal eens een centrale rol. Hij bracht immers met zijn vernieuwende muziek als geen ander de liturgie in de concertzaal. Hoe missionair hij was, valt te lezen in het artikel van Marcel Zwitser, dat geheel gewijd is aan deze thematiek.
Wouter (drs. W.J.) Bakker is liturgist, pianist en predikant in de Protestantse Kerk in Nederland (Nieuweroord-Noordscheschut, eerder Nieuw-Lekkerland). Hij is initiator en bestuurslid van EredienstCreatief, doceerde kerkmuziek en theologie aan de Christelijke Hogeschool Ede en was als redactielid onder andere betrokken bij het tijdschrift Eredienstvaardig (nu: Laetare) en de liedbundel Weerklank (2016).
, www.wouterjbakker.nl