Een moeizame conversatie

Het is een zonnige woensdagavond in juni. In een Arnhemse moskee hebben zich zes christenen en zes moslims verzameld. Net als de weken ervoor komen zij samen om het gesprek met elkaar aan te gaan. Ze hebben ontdekt dat dit niet gemakkelijk is: frustraties, onbegrip, misvattingen en vooroordelen loeren telkens om de hoek. Moslima Rukan voelt zich bijvoorbeeld niet begrepen in haar keuze voor het dragen van een hoofddoek. ‘De christenen wilden het antwoord niet horen en bleven het opnieuw vragen.’ En christen Toos verwoordt haar teleurstelling: ‘Ik geloof niet dat Jezus gekruisigd is, maar dat betekent niet dat ik geen christen ben.’ Moslim Adam spreekt voorzichtig zijn hoop uit: ‘Als er waarlijk interesse en openheid is, als er verschillen maar ook overeenkomsten mogen zijn, dán dragen mensen dat ook verder uit.’


Gedeelde kenmerken

Opvallend is dat veel dialooggroepen dezelfde problemen ervaren. Groepen kennen natuurlijk hun eigenaardigheden, en de samenstelling en de lokale situatie hebben een sterke diversiteit in groepsdynamiek tot gevolg. Toch ontdekken we een aantal gedeelde kenmerken.
Zo is er een groot enthousiasme om het gesprek met elkaar aan te gaan. Met ijver en toewijding verdiepen deelnemers zich in de ander. Zij willen elkaar beter leren kennen. Wie is de ander? Wat gelooft hij of zij? Hoe leeft iemand met een andere geloofsovertuiging? Maar ook: welke is mijn eigen identiteit, in relatie tot deze ander?
Tegelijkertijd is er ook een mate van ongeduld merkbaar. Deelnemers willen een eenduidig antwoord op de vragen die leven. Dat dialoog bovendien ‘praten over praten’ en luisteren naar de ander inhoudt, wordt gemakkelijk uit het oog verloren. Een veilige en vertrouwde sfeer scheppen kost ook tijd. Er moeten afspraken gemaakt worden over het doel van de activiteit en de omgangsvormen tussen deelnemers, zodat een prettige, ontspannen omgang met elkaar gewaarborgd is. Bijvoorbeeld: verschillen in opvatting accepteren, elkaar als gelijkwaardig beschouwen, oprechte belangstelling voor de ander tonen, voor jezelf spreken en elkaar uit laten spreken. Hoewel christenen en moslims dus met plezier uitkijken naar wederzijdse geloofsverdieping, verloopt het gesprek zelf soms ongemakkelijk.
Deze ambiguïteit is kenmerkend voor veel dialoogactiviteiten. Het uitwisselen van ervaringen is niet gemakkelijk. Mensen drukken zich niet helemaal goed uit, of begrijpen niet wat de ander zegt. Deelnemers vergeten te investeren in gespreksvaardigheden, met miscommunicatie als gevolg. Er ontstaan verhitte discussies, gesprekken zijn weinig verdiepend of lopen vast. Daarom is het noodzakelijk te leren communiceren, om zo in de dialoog ruimte voor jezelf en de ander te creëren. Christen Ria, ook aanwezig in de Arnhemse moskee, verwoordt het als volgt: ‘We gaan te veel in op religieuze onderwerpen en te weinig op gesprekstechnieken. Dat geeft me soms een ongemakkelijk gevoel. Want wie ben jij nou eigenlijk? Reflecteren op religie – hoe zit het bij mij en hoe bij jou – vraagt om een serieuze aanpak.’


Communicatieve dimensie

Om een waarlijke dialoog te bevorderen, ontwikkelden we een cursus die deelnemende christenen en moslims bewustmaakt van het communicatieproces. Concreet geformuleerd: hoe kan ík mij actief opstellen om de ander te leren kennen en begrijpen, en om mezelf verstaanbaar te maken? En: wat moet de ánder doen om begrepen te worden, en om mij te leren kennen en verstaan? Centraal staat het begrip ‘dialogische communicatie’ (Bakhtin). Een persoon met een andere religieuze overtuiging is altijd in meer of mindere mate een onbekende. Dialogische communicatie is als een ontdekkingsreis door een onbekend land: we willen de onbekende ander leren kennen en begrijpen. Wie is deze mens die te midden van ons woont, in de straat, in de stad, in het land?
We onderscheiden een ‘communicatieve dimensie’ en een ‘religieuze dimensie’ van dialogische communicatie. Met de ‘communicatieve dimensie’ bedoelen we de manieren van uitwisseling om de ervaring van de ander te leren kennen. Voorbeelden zijn het stellen van een vraag, het geven van een mening en het maken van een instemmend geluid of gebaar. Het is belangrijk dat dialoogpartners gevoeligheid ontwikkelen voor het innemen van en spreken vanuit verschillende invalshoeken, namelijk vanuit het ‘zelf’ en vanuit de ‘ander’. Het innemen van het eigen perspectief geeft de spreker de mogelijkheid zijn eigenheid uit te drukken. Concrete handvatten zijn de taaluitingen ‘onthulling’ en ‘feitelijke bewering’ (Stiles’ Verbal Response Modes). En door het perspectief van de ander in te nemen, is het mogelijk het anders-zijn van de ander te verstaan. Hiervoor zijn de taaluitingen ‘open vraag’ en ‘reflectie’ goede handvatten (Stiles’ Verbal Response Modes).
In de moskee in het Arnhemse kijken de samengekomen christenen en moslims kritisch naar hun eigen spreken. Ter oefening observeren ze een gesprek, waarin een vrijwilliger geïnterviewd wordt over het winnen van een prijs voor het beste interreligieuze initiatief. Al snel wordt duidelijk dat het taalgebruik – de specifieke formulering die de sprekers gebruiken – het verloop en de sfeer van het gesprek sterk beïnvloedt. Het oefenen met concrete gespreksvaardigheden maakt deelnemers bewust van de kracht van taal.

Christen Joris: ‘Een goede tip bij het stellen van een open vraag zijn de vijf w’s: wie, wat, waar, waarom en welke. Je kunt vragen: wat is de reden dat jij thuis bidt? Dan kan de ander daarop ingaan.’ Moslim Yusuf: ‘Het valt me op dat Marga vragen stelt die leiden tot het opnoemen van feiten, niet tot het doen van persoonlijke onthullingen. Khaled probeert juist onthullingen los te krijgen door in te gaan op Marga’s persoonlijke ervaringen.’ Moslim Khaled: ‘Het is niet vanzelfsprekend een goede vraag te formuleren. Het vragen naar feiten is gemakkelijker. Maar die informatie is minder interessant. Ik wil juist weten wat iemand persoonlijk motiveert. Blijkbaar moet ik de vraag dan anders stellen.’

In Nijmegen komt een soortgelijke dialooggroep wekelijks samen. Ook deze christenen en moslims zijn zich bewust van de invloed van taal in het verwoorden van eigenheid en anders-zijn.

Christen Marij: ‘We hebben geoefend met de taaluitingen, maar de vraag is wat je in het dagelijkse leven met deze bewuste omgang met taal kunt.’ Moslim Abdul: ‘Voor dialoog moeten mensen naar elkaar luisteren, en dan rollen wisselen zodat de ander ook kan spreken. Door deze oefening word je verplicht om goed te luisteren en na te denken over wat je zeggen gaat. Ik breng iets over op de ander, maar dat moet ik wel op de juiste manier doen.’ Moslim Fouad: ‘Vaak heb je je al een mening gevormd. Dialoog is luisteren naar de ander en dan pas oordelen. Dat heb ik vanavond geleerd. Eerst luisteren, dan pas een conclusie trekken.’


Religieuze dimensie

De ‘religieuze dimensie’ van dialogische communicatie heeft betrekking op de opvattingen, houdingen en gebruiken in relatie tot God met het oog op de ontwikkeling tot een goed mens samen met anderen. Bijvoorbeeld: een religieus thema als de vasten, een persoonlijk godsbeeld, de inhoud van een korantekst, een ritueel als het gebed en een religieus voorschrift als de pelgrimage naar Mekka. De religieuze dimensie expliciteren heeft niets te maken met het wel of niet eens zijn met elkaar op religieus vlak. Het gaat niet om de inhoud van een religieus thema, maar om de benadering ervan, de wijze waarop we in het gesprek toegang krijgen tot de betekenis van dat thema.
Met andere woorden: in een leeromgeving met ruimte voor het uitdrukken, verstaan en toe-eigenen van anders-zijn, is het noodzakelijk verschillende interpretaties van een religieus thema te onderscheiden. Namelijk: interpretatie van religie naar ‘vorm’ versus ‘betekenis’ (semiotiek, onder anderen De Saussure, Peirce), naar ‘gemeenschappelijke betekenis’ versus ‘persoonlijke betekenis’ (institutietheorie, onder anderen Disbrey) en naar ‘letterlijke betekenis’ versus ‘geestelijke betekenis’ (hermeneutiek, onder anderen Gadamer, Schleiermacher).
De dialooggroep in de Arnhemse moskee ontdekt zo dat een thema als de vasten in christendom en islam op diverse manieren geïnterpreteerd kan worden. Bijvoorbeeld door ‘vorm’ te onderscheiden van ‘betekenis’.

Christen Joris: ‘Vasten kan dus op verschillende manieren worden gedaan, en er worden ook meerdere betekenissen aan gegeven. Ik vast om mezelf beter te leren kennen, ik vast om dankbaarheid aan God te tonen, ik vast om Allah te eren.’ Moslima Rukan: ‘Door te vasten, de vorm, wil ik mijn kinderen meegeven wat belangrijk is in de islam, de betekenis. Zelf doen ze niet mee omdat ze nog jong zijn, maar we breken het vasten toch samen en dan mogen ze ook later naar bed dan normaal.’ Christen Maria: ‘Het vasten in de islam heeft dus leuke vormen. Gezelligheid, samen met familie, laat naar bed. Dat is heel anders in het katholicisme. Die positieve vormen ken ik niet.’

Vormen en betekenissen verschillen dus. Van elkaar, maar ook tussen en binnen religieuze tradities. Hoewel christenen en moslims het vasten op andere wijze vorm geven, kan de betekenis die zij eraan verbinden dezelfde zijn. In de Nijmeegse groep spreken ze over het onderscheid tussen een ‘gemeenschappelijke betekenis’ en een ‘persoonlijke betekenis’. Ze boeken voorzichtig resultaat: de aangebrachte nuances vergemakkelijken en verdiepen het interreligieuze gesprek, met als gevolg een groter onderling begrip.

Moslima Aida: ‘Het uitspreken van de geloofsgetuigenis betekent, net als de reiniging, voor iedereen hetzelfde, het is gemeenschappelijk. Iedereen interpreteert die ene zin hetzelfde, net als de rituele reiniging.’ Christen Toos: ‘Er zit toch ook een andere kant aan, want mijn gemeenschap gelooft dat Jezus gekruisigd is, terwijl ik dat persoonlijk niet heb. De betekenis die ik eraan hecht is niet dezelfde als mijn buurvrouw die het wel helemaal gelooft.’ Christen Marij: ‘Dat is typisch aan geloof: er zijn gemeenschappelijke dingen, die iedereen doet of denkt en ook zo overneemt, maar er zijn ook dingen die persoonlijk zijn, het eigen maken van het geloof, zelf dingen invulling geven.’


Een spanningsvolle reis

Bovenstaande ervaringen maken iets zichtbaar van de gedeelde zoektocht die een dialoogactiviteit is. Voor veel mensen stralen dergelijke initiatieven hoop uit. De dialoog wordt dan gezien als een unieke manier van het ontmoeten en leren kennen van de ander. De handvatten bieden deelnemers concrete aanknopingspunten om zichzelf verstaanbaar te maken. Via concrete gespreksvaardigheden worden zij zich bewust van de kracht van taal. Zij leren zich actief op te stellen om de ander te leren kennen en begrijpen.
Uit de ervaringen van bovengenoemde christenen en moslims blijkt tegelijkertijd ook weerbarstigheid. Het interreligieuze gesprek is fluctuerend, onvoorspelbaar en meerstemmig. De uitkomst is onzeker en afhankelijk van het communicatieproces. En de eigen identiteit van deelnemers komt feitelijk pas tijdens de ontmoeting tot stand. Dialoog vereist een openheid naar de waarheid van de ander, ondanks de overtuiging van de eigen geloofswaarheid. Dat is lang niet eenvoudig.
De beschreven cursus richt zich op het op effectieve wijze vorm geven van interreligieuze educatie van volwassen christenen en moslims. Dit hangt samen met de vraag of je mensen eigenlijk wel op interreligieuze wijze kunt vormen. Met andere woorden: in hoeverre beïnvloedt het gesprek tussen andersgelovigen de identiteit van de gesprekspartners? Om die vraag te beantwoorden moeten we nagaan wat de effecten zijn van deelname aan de beschreven cursus. Hoewel we zonder aarzeling het maatschappelijke belang van dialoogactiviteiten benadrukken, vergeten we op wetenschappelijk vlak de achterliggende vragen te beantwoorden. Eigenlijk weten we nauwelijk iets van de werkelijke effecten van deelname aan dialooggroepen.
Om deze lacune op te vullen is de beschreven communicatiecursus tussen september 2009 en april 2010 op twintig locaties in Nederland georganiseerd. Op basis van de ingevulde vragenlijsten kan de invloed van een dialoogcursus op de identiteit van deelnemers worden vastgesteld. Neemt bij deelnemers de kennis van de vreemde religie toe? Heeft deelname invloed op de gevoelens ten aanzien van de (religie van de) ander? Nemen misvattingen en vooroordelen af? De antwoorden op deze vragen zullen in de loop van 2011 worden gepubliceerd. Zij geven een gefundeerd inzicht in het nut en de noodzaak van activiteiten op het gebied van interreligieuze educatie.

 

Model voor interreligeuze communicatie

 

Mijke (drs. M.) Jetten is junioronderzoeker empirische religiewetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij doet onderzoek naar de effecten van interreligieuze communicatie tussen volwassen christenen en moslims in Nederland. www.nieuwegen.nl
E-mail:  of

 

Literatuur

Anderson, R., Baxter L., Cissna K. (red.) (2004). Dialogue. Theorizing Differences in Communication Studies. Thousand Oaks: Sage Publications.
Disbrey, C. (1994). Innovation and Tradition in Religion. Towards an Institutional Theory. Avebury Series in Philosophy. Ashgate Publishing Limited. Aldershot.
Eilers, F. (1992). Communicating between cultures. Manilla: Divine Word Publications.
Holquist, M. (1990). Dialogism. Bakhtin and this world. New York: Routledge.
Jensen, J. (2004). The study of religion in a new key. Theoretical and philosophical soundings in the comparative and general study of religion. Aarhus: Aarhus University Press.
Jetten, M. (2008). Christenen en moslims ontmoeten elkaar. Inventarisatie van interreligieuze initiatieven in Nederland in 2007-2008. Medemblik: Stichting Nieuwegen.
Martin, B., Ringham, F. (2006). Key Terms in Semiotics. London: Continuum.
Pollefeyt, D. (red.) (2007). Interreligious Learning. Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium 201. Leuven: University Press/Peeters.
Schreiner, P., Sieg, U., Elsenbast, V., (red.) (2005). Handbuch Interreligiöses Lernen. Eine Veröffentlichung des Comenius-Instituts. Münster: Gütersloher Verlagshaus.
Stiles, W. (1992). Describing Talk. A Taxonomy of Verbal Response Modes. Newbury Park: Sage Publications.
Ziebertz, H.-G. (2003). Religious Education in a Plural Western Society. Problems and Challenges. Empirische Theologie 11. Münster: Lit Verlag.